e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

Gevonden: 5743
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
brullen brullen: brølǝ (Tegelen) Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
brulziekte de brul hebben: (de koe heeft) dǝm brūl (Tegelen) Een afwijking aan de eierstokken van koeien. De dieren vertonen voortdurend verschijnselen van tochtigheid, tegelijkertijd zijn ze onvruchtbaar. De koeien maken een eigenaardig brullend geluid, ze hebben slappe banden en ze groeien slecht. Zie ook het lemma ''brulziekte'' in wbd I.3, blz. 464-465. [N 3A, 101; A 48A, 45a; JG 1a, 1b; L 19B, 4a; monogr.; add. uit N C] I-11
bui, regenbui bui: būūj (Tegelen), schoer: (ook in deze betekenis).  sjoor (Tegelen) bui, regenbui || regenbui, korte periode van regen [frontbui, gurze, schoer] [N 81 (1980)] III-4-4
buik buik: būǝk (Tegelen), lijf: līf (Tegelen), pens: pens (Tegelen), penszak: pɛnszak (Tegelen) Zie afbeelding 2.33. [JG 1a, 1b; N 8, 14 en 41] I-9
buik (spotnamen) achter zijn buik aanlopen: löp achter ziene boek aan (Tegelen), hangbuil: [sic]  hangbuil (Tegelen), pens: pens (Tegelen, ... ) buik: spotbenamingen [N 10 (1961)] III-1-1
buikband buikband: bū.k˱baŋk (Tegelen) De band die het dichtst bij het dikste gedeelte van het vat, de buik, wordt aangebracht. Een vat heeft ten minste twee buikbanden; één aan elke kant van het vat. De in dit lemma opgenomen benamingen duiden zowel de voorlopige als de definitieve banden op die plaats aan. Zie ook het lemma ɛsluitbandenɛ.' [N E, 22c; N E, 42] II-12
buikkrampen koliek: kolik (Tegelen) Met krampen gepaard gaande darmstoornis die hevige pijn veroorzaakt bij dieren, in het bijzonder bij paarden. [A 48A, 5; N 8, 9Oo; monogr.] I-9
buikpijn buikpijn: boëkpiën (Tegelen), pijn in het lijf: piën in t liëf (Tegelen) buikpijn [DC 27 (1955)] III-1-2
buiksuçon buikinsnit: būkenšnet (Tegelen) Gebogen taillenaad voor veel buikwelving. [N 59, 94d] II-7
buikvoorsprong buikvoorsprong: būkvøršproŋ (Tegelen) Maat genomen van de voorpartij van de taillewijdte. De taillewijdte bestaat uit twee ongelijke helften, de achterhelft noemt men de lendenbreedte en de voorpartij de buikvoorsprong (Papenhuyzen II, pag. 11). Zie afb. 28. [N 59, 45b; N 59, 44c] II-7