e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

Gevonden: 5743
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
das dasje: dęskǝ (Tegelen), stofdoek: stofdōk (Tegelen  [(stijf opgerolde doek met rode wol)]  ) De roodwollen versiering aan de spanen van het haam bij feestelijke gelegenheden. [N 13, 15] I-10
das, sjaal das: das (Tegelen, ... ), sjaal: sjaal (Tegelen, ... ) das, sjaal, om de hals gedragen [das, polderdas, sjerp, kazzenij] [N 23 (1964)] || wollen of zijden halsdoek III-1-3
dasspeld dasspeld: das-sjpeld (Tegelen, ... ), dassjpeld (Tegelen), schlipsenspeld (<du.): sjliepsespeld (Tegelen) dasspeld [dasspang] [N 23 (1964)] III-1-3
dauw dauw: dauw (Tegelen, ... ), Nb. (w)  daw (Tegelen), domp: dómp (Tegelen), dompig: dómpig (Tegelen), nevel: nevel (Tegelen), nevelig: neevélig (Tegelen) dauw die s morgens over de velden hangt [doom, domp, mok] [N 22 (1963)] III-4-4
daverwaat daverwaat: dāvǝrwāt (Tegelen) Blad van de zeis dat zijn spanning heeft verloren en "klappert" bij het maaien. Dit kan gebeuren wanneer het blad door veelvuldig gebruik en wetten te dun is geworden en de zeis versleten raakt. Maar een zeis kan ook "daverwatig" worden als er ondeskundig is gehaard, onregelmatig of te ver van de eigenlijke snede af, naast het haarpad, of wanneer er te lang op één en dezelfde plaats is geslagen. Men vindt in dit lemma substantieven (zoals daverwaat (subst. èn adj.), daverblad, klapzeis), adjectieven (zoals daverwatig, klapperwatig, versleten) en uitdrukkingen (zoals er zit de koekoek in of de zeis fronselt) bijeen. [N 18, 89; monogr.] I-3
de absolutie geven absolutie (<fr.) geven: absolutie gaeve (Tegelen) De absolutie geven [absolvere]. [N 96D (1989)] III-3-3
de banden uitsmeden geren: gīrǝ (Tegelen) Omdat een vat in het midden breder is dan aan de boven- en onderzijde, moeten de definitieve banden aan de benedenzijde ook breder worden gemaakt. De kuiper doet dit op het kuipersaambeeld met behulp van een geerhamer. Soms wordt ook een geermachine gebruikt. [N E, 43c] II-12
de begane grond naast de kleiput de gelijke: dǝ gǝlī̄kǝ (Tegelen) [monogr.] II-8
de binnenrand vlakmaken uitblaaien: ūt˱blājǝ (Tegelen) Met behulp van het schaafmes de binnenrand van het vat vlak maken op de plaats waar de kroos moet worden aangebracht. Volgens verschillende respondenten worden de binnenrand en binnenkant van het vat ook wel met een schaaf afgewerkt. Het schaafblok van zoɛn schaaf is voorzien van een van voor naar achter lopende, bolvormige zool. Zie ook het lemma ɛtoogschaaf met bolle zoolɛ in de algemene paragraaf over de werktuigen voor houtbewerkingen.' [N E, 35d] II-12
de binnenvulling vastnaaien lijnen benaaien: linǝ bǝnęjǝ (Tegelen) De diverse delen van de binnenvulling aan elkaar naaien. [N 59, 112] II-7