19555 |
schuimspaan |
schuimlepel:
šȳmlę̄pǝl (Q112z Tenessen)
|
De spaan waarmee het schuim op de stroop werd weggeschept. [N 57, 27b]
II-2
|
25886 |
steun |
stijp:
štip (Q112z Tenessen)
|
Het houten balkje dat de grote balk steunt. [N 57A, 4.5; N 57, 9 add.]
II-2
|
25860 |
stookhuis |
stookhuis:
štǫakǝs (Q112z Tenessen)
|
De ruimte waar men stroop maakt. [N 57, 1b; monogr.]
II-2
|
25866 |
stookloon |
stookgeld:
stǫakgɛlt (Q112z Tenessen)
|
Het loon dat de stroopstoker ontvangt voor het stroopstoken. [N 57, 3b]
II-2
|
25484 |
stookplaats |
stooklok:
štǫakloak (Q112z Tenessen)
|
De stookplaats onder de ketel in de grond. Zie afb. 16. [N 57, 8a]
II-2
|
20956 |
stroop |
siroop:
šrǫap (Q112z Tenessen),
zeem:
zēm (Q112z Tenessen)
|
Dikke, kleverige, zoete vloeistof, als broodbeleg gebruikt. In dit lemma zijn alle antwoorden opgenomen die zijn gegeven op de vragen S 36, L 7, 62 en N 57, 34a waarin in het algemeen werd gevraagd naar benamingen voor stroop. Daarnaast is monografisch materiaal dat betrekking had op stroop, verwerkt. Bovendien bevat dit lemma de antwoorden op vraag N 38, 2 "Hoe noemt u appelstroop?", omdat uit vergelijk van het materiaal voor diverse plaatsen bleek, dat er nauwelijks ver-schillen optraden in de benamingen voor stroop en appelstroop, waarschijnlijk ook omdat de meeste stroop uit appels geproduceerd wordt, Om een overbodige opsomming van identieke varianten te vermijden, is daar-om besloten de opgaven bij elkaar te plaatsen. [N 57, 34a; N 57A, 6; S 36; L 7, 62; N 38, 2; monogr.]
II-2
|
25875 |
stroopketel |
siroopsketel:
šrǫapskę̄tǝl (Q112z Tenessen)
|
De grote, vaak van koper vervaardigde ketel waarin de vruchtenmassa en het sap worden gekookt. Zie afb. 16. In Q 249 gebruikte men een cilindervormige, koperen ketel met een hoogte van 88 cm en een diameter van 134 cm. Deze ketel dateerde uit 1919. In Q 198 had men een cilindrische ketel met een inhoud van ongeveer 600 liter. De invuller uit L 295 kookte in een ingemetselde ketel van 150 cm doorsnee en 60 tot 70 cm hoog. Door deze grote doorsnee ontstond er meer verdampingsoppervlakte. Met de opgave uit L 318b ("machiensketel") werd uitsluitend de ketel bedoeld waarmee men het sap indikte. [N 57, 7]
II-2
|
25915 |
strooplepel |
lepel:
lǝpę̄l (Q112z Tenessen)
|
De grote koperen lepel waarmee de stroop uit de ketel wordt geschept. Zie afb. 26. [N 57, 30a]
II-2
|
25927 |
stroopmes |
siroopplets:
šrupplęts (Q112z Tenessen)
|
De houten spaan om stroop uit de voorraadpotten te halen bij het afwegen in de verkoopruimte. [N 57, 37]
II-2
|
25918 |
stroopschep |
schupje:
šø̜pkǝ (Q112z Tenessen)
|
De houten of koperen schep waarmee stroop uit de ketel kan worden geschept. Zie afb. 27. Daarnaast wordt de schep, zo blijkt uit de opgaven, ook gebruikt om de stroop te roeren, zeker wanneer hij een lange steel heeft. De "zijpnatsschup" uit L 387 was een houten schop als afb. 27 met een korte steel. De schop werd onder meer gebruikt voor ''t afwegen van stroop. [N 57, 30b; N 57, 30c]
II-2
|