| 24536 |
klit |
klit:
klette (Q197a Terlinden)
|
Klis (arctium tomentosum/xantimum atrumarium). De plant is 50 tot 130 cm groot. De bladeren zijn aan de onderkant viltig behaard; de bloemhoofdjes staan in schermvormige trossen, de omwindselblaadjes zijn wit spinnewebachtig behaard, vaak met een rode spi [N 92 (1982)]
III-4-3
|
| 34493 |
kloeken |
kloeken:
klukǝ (Q197a Terlinden)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een broedse kip. [N 19, 47; monogr.]
I-12
|
| 18230 |
klomp |
klomp:
kloomp (Q197a Terlinden)
|
schoeisel bestaande uit een uitgehold stuk hout, houten schoen [klomp, kloon, blok, holsblok, klopper, lolleblok, sabot] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
| 19405 |
klopper, garde |
klopper:
klöper (Q197a Terlinden)
|
Keukeninstrument voor b.v. het kloppen van room of eieren bestaande uit een aantal lusvormige draden die in een handgreep samenkomen (klopper, garde) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
| 25030 |
klotsen van vloeistoffen |
klotsen:
kloetsje (Q197a Terlinden)
|
het geluid dat vloeistoffen maken bij het golven en botsen van de golven tegen elkaar of tegen een wand [klotsen, kwatsen, palsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
| 19469 |
kluit |
fom:
fóm (Q197a Terlinden)
|
(Langwerpig) stuk brandstof, geperst uit steenkool- of bruinkoolgruis, fijngemaakte turf of houtskool met water en leem vermengd (briket, kluit, slof) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
| 33675 |
kluit aarde |
bonk:
bōŋk (Q197a Terlinden)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
| 23223 |
kluizenaar |
kluizenaar:
kluuzenaer (Q197a Terlinden)
|
Een man die in een eenzame woning afgezonderd leeft van de wereld, kluizenaar [(h)er(r)emiet]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
| 24095 |
kluizenaarswoning |
kluis:
kloes (Q197a Terlinden)
|
De woning van zon kluizenaar [kloes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
| 25031 |
knappen |
barsten:
barste (Q197a Terlinden)
|
met een knappend geluid open springen [knipperen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|