34296 |
tuierhamer |
houten hamer:
hǭtǝ hāmǝr (Q197a Terlinden)
|
De zware, houten hamer waarmee men de tuierpaal in de grond drijft. [N 14, 73b en 74; N 3A, 14h; A 17, 20; monogr.; add. uit N 14, 71; S 15]
I-11
|
34293 |
tuierpaal |
spanpaal:
spanpǭl (Q197a Terlinden)
|
De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71]
I-11
|
34291 |
tuierplaats |
spansel:
spɛnsǝl (Q197a Terlinden)
|
Cirkelvormig stuk weiland dat een getuierde koe of geit kan afgrazen. [N 14, 72; monogr.]
I-11
|
33506 |
tuinbonen |
snippelbonen:
snippel boeĕn (Q197a Terlinden),
wortelbonen:
wortelboeĕn (Q197a Terlinden)
|
Een jonge tuinboon die men met schil en al eet (wilde wan, wollenwantje, pulleke, spekboon, sluimererwt). [N 82 (1981)] || Een tuinboon, een grote soort boon labboon, paardsboon, boerenteen, molleboon, mokboon, wul, zwartvoet, huisboon, moffelboon, duiveboon, flodderboon, moffel, moffeboon, knauwboon, willeboon, paardeboon, jodenboon, roomse boon). [N 82 (1981)]
I-7
|
33542 |
tuinkervel |
kervel:
kervel (Q197a Terlinden)
|
Tuinkervel; een één of tweejarig kruid, 30-60 cm hoog, met witte bloemen; de bladeren worden gebruikt in soep, sausen en salade (kervel, gervel, kelver, scharnpiep). [N 82 (1981)]
I-7
|
30188 |
tuinmuur |
lemen muur:
lēmǝ mūr (Q197a Terlinden)
|
Uit horizontale en verticale balken samengestelde wand die is opgevuld met vlechtwerk en vervolgens is afgesmeerd met leemspecie. In plaats van vlechtwerk kunnen ook bakstenen worden gebruikt. [S 42; N 4A, 53f; N F, 56b; N 31, 45a; monogr.; N 4A, 52f; N 4A, 52d]
II-9
|
28517 |
tuten |
tuten:
tȳtǝ (Q197a Terlinden)
|
Het geluid dat de koningin maakt die haar cel reeds verlaten heeft. Op het doffe kwaken van de ongeboren koninginnen antwoordt de pas uitgelopen koningin met een hoog tutend geluid. Dit is het teken dat zij er is. Zij zal proberen zo spoedig mogelijk de nog in de cellen opgesloten koninginnelarven te doden. Dit wordt echter verhinderd door de werkbijen. Het tuten is voor de imker een zeker teken dat er de volgende dag of op zijn laatst nog een dag later een nazwerm zal afkomen. [N 63, 33a; N 63, 32a; N 63, 33b; Ge 37, 42]
II-6
|
28518 |
tuter |
tuter:
(mv)
tȳtǝrs (Q197a Terlinden)
|
Koningin die pas de moercel verlaten heeft en tutend antwoordt op het gekwaak van de koninginnelarven die nog in de dichte moercel zitten. [N 63, 33b; N 63, 32a]
II-6
|
32960 |
tweede grasoogst |
tweede schaar:
twīǝdǝ šǭr (Q197a Terlinden)
|
Het gras dat de koeien afgrazen als ze voor de tweede maal in de wei lopen. [N 14, 129b]
I-3
|
32958 |
tweede klaveroogst |
tweede schaar:
twīǝdǝ šǭr (Q197a Terlinden)
|
In verband met de benamingen voor nagras is de informanten ook gevraagd of ze een specifiek woord kenden voor de tweede klaveroogst; hier zijn alleen de opgaven opgenomen die afweken van die voor ''nagras''. [N 14, 128c]
I-3
|