18859 |
iets in acht nemen |
zich bekommeren:
zigh um get bekummere (Q197a Terlinden),
zorgen:
zörge (Q197a Terlinden)
|
zorg dragen voor, in acht nemen [waren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25081 |
iets onbelangrijks, nietigheid |
prul:
pröl (Q197a Terlinden)
|
een voorwerp zonder waarde; een zaak van geen enkel belang [nietlig, nietigheid, dodeman, lacheding] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18862 |
iets opkroppen |
opkroppen:
opkroppe (Q197a Terlinden)
|
zijn verdriet of ongenoegen proberen verborgen te houden [opkroppen, kroppen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17995 |
ijlen |
fabelen:
fabele (Q197a Terlinden)
|
Ijlen: door koorts verward, onsamenhangend spreken (ijlen, bazelen, razen, raaskallen, delireren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23827 |
ijsheiligen |
ijsheiligen:
ieshellige (Q197a Terlinden)
|
12-14 mei, de ijsheiligen [ieshillieje]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
18913 |
ijver |
voelt voor het werk:
vèùlt vör ⁄t werk (Q197a Terlinden)
|
toewijding aan zijn werk [ijver, iever] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18914 |
ijverig |
ijverig:
ieverig (Q197a Terlinden)
|
met ijver vervuld [ijverig, nijver, nijverig, noest, vlijtig, grif] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
gafǝl (Q197a Terlinden)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
18935 |
in alle haast |
heel hel:
hièl hèl (Q197a Terlinden)
|
in heel grote haast [hap, snap] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17846 |
in beweging komen |
op gang komen:
op gaank koome (Q197a Terlinden)
|
beweging, In ~ komen (meutelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|