19313 |
bazige vrouw |
gendarme (fr.):
sjenderm (Q197a Terlinden),
haaibaai:
hajbaj (Q197a Terlinden)
|
een vrouw die over iedereen de baas wil spelen en die overal aanmerkingen op heeft [kanjer, karonje, kastine, element] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34500 |
bebroed onbevrucht ei |
vuil ei:
vūl ęi̯ (Q197a Terlinden)
|
[N 19, 54b]
I-12
|
19392 |
beddenhemel |
hemel:
hieemel (Q197a Terlinden)
|
Houten overkapping met een gordijn boven een ledikant (troon, hemel) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
21551 |
bedekt een onaangenaamheid zeggen |
een steek geven:
sjtièk gève (Q197a Terlinden),
een steek onder water geven:
stièk oonder water (Q197a Terlinden)
|
iemand bedekt een onaangenaamheid zeggen steken onder water geven [giepen] [N 85 (1981)] || iemand in bedekte woorden een onaangenaamheid zeggen [giepen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
24086 |
bedelmonnik add. |
op termijn komen:
pater/ broeder op termien kómme (Q197a Terlinden)
|
Een bedelmonnik [sopbroêder]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23197 |
bedevaart |
bedeweg:
beejweëg (Q197a Terlinden)
|
Een bedevaart, pelgrimstocht, pelgrimage [beevaart, bèèvert, bidvaart, beeweg, beevaart, begankenis]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23875 |
bedevaartganger |
pelgrim (<lat.):
pelgrim (Q197a Terlinden)
|
Een bedevaartganger, pelgrim. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23878 |
bedevaartprentje |
prentje:
preentsje (Q197a Terlinden)
|
Een prentje ter nagedachtenis aan een bedevaart. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23879 |
bedevaartvaantje |
vlagje:
vlegske (Q197a Terlinden)
|
Een vaantje of vlagje dat tijdens een bedevaart gedragen en daarna als gedachtenis aan die bedevaart bewaard wordt, bedevaartsvaantje, -vlagje, pelgrimsvlagje. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
24054 |
bediend worden |
bediend worden:
bedeend waere (Q197a Terlinden)
|
Bediend worden, berecht worden, de laatste sacramenten ontvan-gen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|