id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
34067 | lege eerste koe | leeg (bijvgl. nmw.): lē̜x (Terlinden), leeg rind: lē̜x rēnt (Terlinden), mans (bijvgl. nmw.): mǭs (Terlinden), niet vol (woordgr.): nēt vǭl (Terlinden) | Jong rund dat eenmaal heeft gekalfd, maar dat daarna niet meer drachtig wil worden of waarmee men niet verder wil fokken. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 25b; N C, 15; monogr.] I-11 |
28498 | leggende werkbij | leggende werkbij: lęgǝndǝ [werkbij] (Terlinden) | Een werkbij die eieren legt. Bij moerloosheid kunnen ook werkbijen optreden als eierenlegster. Maar zij doen dit leggen niet zo goed als de moer. De eieren zijn echter onbevrucht, omdat de werkbij geen darrenzaad heeft ontvangen. Uit de eieren komen alleen darren. Eieren van leggende werkbijen vindt men altijd aan de rand van een cel. Een koningin legt in het midden van de cel. Zie voor de fonetische documentatie van (werkbij) het lemma Werkbij en van (bij) het lemma Bij. [N 63, 62a] II-6 |
33409 | legnest | legnest: lęknes (Terlinden), nest: nes (Terlinden) | Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25] I-6 |
27280 | leisteen | scheversteen: šēvǝrštēǝ (Terlinden), schilversteen: šelǝvǝrštēǝ (Terlinden) | Vast, hard, natuurlijk gesteente, in het algemeen van laagvormige of schilferige structuur en meestal grijs of grijsblauw van kleur. Het wordt onder meer gebruikt als bouwmateriaal en voor dakbedekkingen. Zie ook het lemma 'Daklei'. De woordtypen jurasteen, jura en solnhofer verwijzen naar de winplaatsen van deze steensoorten, respectievelijk het Juragebergte en het plaatsje Solnhofen in Beieren (Duitsland). [N 30, 55g;] II-9 |
24570 | lelietje-van-dalen | meijoodje: meisjödsjes (Terlinden), muguet (fr.): muget (Terlinden) | Lelietje van Dalen (convallaria majalis). Een10 tot 25 cm grote plant met kruipende wortelstok, bladeren meestal 2, elliptisch, de bloeistengel is onbebladerd; de bloemen bevinden zich in eenzijdige trossen, klokvormig met 6 tandjes, wit gekleurd en geure [N 92 (1982)] III-4-3 |
18955 | lepe, doortrapte kerel | varken: è vèrke (Terlinden) | zeer bedreven in het kwaad of in het kwaaddoen en daarbij zeer sluw [slim, glad, hel, leep, doortrapt] [N 85 (1981)] III-1-4 |
19125 | leugen | leugen: löge (Terlinden) | een bewust uitgesproken onwaarheid [foet, lieg, leugen] [N 85 (1981)] III-3-1 |
19383 | leunstoel | grote stoel: groeéte stool (Terlinden) | Een leunstoel met een hoge brede rug, waaraan soms zijstukken zijn aangebracht (zorg, zorgstoel, zetel) [N 79 (1979)] III-2-1 |
25161 | licht vriezen | een beetje vriezen: é bietsje vreze (Terlinden) | lichtjes vriezen [schorzelen] [N 81 (1980)] III-4-4 |
19353 | lichtgeraakt, kregel | gauw kwaad: gow kòèd (Terlinden) | spoedig boos of driftig wordend [krikkelig, nippig, kregel, kriel, oplopig] [N 85 (1981)] III-1-4 |