24846 |
loof |
loof:
laof (Q197a Terlinden)
|
De bladeren van een boom samen (loof, lover). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33250 |
loof van de bieten afplukken |
kruiden:
krūǝ (Q197a Terlinden),
plukken:
pløkǝ (Q197a Terlinden)
|
Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.]
I-5
|
28608 |
loopdoek |
onderlegger:
ōndǝrleqǝr (Q197a Terlinden)
|
Het doek waarop men de zwerm strijkt, wanneer men hem niet onmiddellijk in de zwermkorf schudt. Men strijkt met een borstel, ganze-, reiger- of kippeveer of een houten spaan de bijen op het doek, alvorens men de korf erbovenop zet. [N 63, 85a; N 63, 85b; monogr.]
II-6
|
20132 |
loops |
loops:
löps (Q197a Terlinden),
løͅps (Q197a Terlinden, ...
Q197a Terlinden)
|
konijn, geslachtsdrift vertonend [N 19 (1963)] || loops, geslachtsdriftig ve teef [N 19 (1963)], [N C (1962)]
III-2-1
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
scheut:
sjöt (Q197a Terlinden)
|
Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
34545 |
lopen, gezegd van eenden |
waggelen:
wakǝlǝ (Q197a Terlinden)
|
[N 70, 2; monogr.]
I-12
|
24674 |
lork |
lariks:
lariks (Q197a Terlinden)
|
De lariks (die s winters zijn naalden verliest) (lariks, lork, laris, lurk). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
34008 |
losgetuigd leiden |
leiden:
lęi̯ǝ (Q197a Terlinden)
|
Een paard zonder zadel en niet tussen berries leiden met de teugel. [N 8, 101c]
I-10
|
33729 |
losse paal met draad |
vouwer:
vǭwǝr (Q197a Terlinden)
|
Losse paal met draad waarmee men de wei kan afsluiten. [N 14, 68c; N 7, 48b; L B 19, 6; A 25, 8]
I-8
|
33365 |
losse voerbak voor runderen |
trog:
trǭx (Q197a Terlinden)
|
Een losse bak of kuip waarin men het voer aan de koeien voorzet. Bedoeld wordt een bak waar meer dan één rund uit eet (en soms ook drinkt). Waar deze draagbare en ouderwetse bak niet (meer) bekend is, werden benamingen voor de vaste voerbak opgegeven (krib, trog en hun samenstellingen). Oorspronkelijk diende de krib voor het droge voedsel voor runderen en paarden en de trog voor het natte voedsel voor de varkens, maar in de praktijk lopen de termen dooreen. Sommige opgaven betreffen mogelijk ook het vak voor één koe van de in vakken verdeelde voerbak. Vergelijk de lemmata "voer- en drinkgoot" (2.2.14) en "vaste voer- en drink- en voerbak, krib" (2.2.15). [N 5A, 37c; N 18, 130; monogr.]
I-6
|