30758 |
behangsel |
tapijt:
tapēt (Q197a Terlinden)
|
Wandbedekking, vroeger vervaardigd van weefsels en leer, tegenwoordig meestal van papier. Een patroon op behangpapier werd in L 423 'dessin' ('dǝsęŋ') genoemd. [N 67, 92b; monogr.]
II-9
|
30771 |
behangtafel |
tapijtplank:
tapētplaŋk (Q197a Terlinden)
|
De tafel waarop het behangselpapier met behulp van de papborstel met plaksel wordt ingestreken. In Q 117a bestond de behangtafel uit twee bladen van 60x100 cm elk rustend op twee bokkepoten. In L 265 kon men de verschillende delen van de behangtafel dankzij scharniertjes dichtklappen. Uitgevouwen was de tafel 3 m lang. In Q 111 was de tafel samengesteld uit twee met behulp van een pianoscharnier aan elkaar bevestigde delen die uitklapbaar waren. De uitgeklapte tafel kon staan op de mee uitgeklapte staanders die op spanning kwamen door ze zover uit te trekken tot het ertussen zittende touw strak stond. [N 67, 97b; monogr.]
II-9
|
30711 |
beitsen |
beitsen:
bęjtsǝ (Q197a Terlinden)
|
Hout kleuren met behulp van beits. [N 67, 66h; monogr.]
II-9
|
24301 |
bek |
muil:
moel (Q197a Terlinden)
|
Hoe noemt u de bek van een dier (muil, bakkes) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
21775 |
bekakt praten |
aanstellerig (bn.):
aanstellerig (Q197a Terlinden)
|
bekakt praten [N 102 (1998)]
III-3-1
|
21777 |
bekakte praat |
kale schijt:
kaale sjiet (Q197a Terlinden)
|
taal of daad die getuigt van een hoge dunk van eigen voortreffelijkheid [kak] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19324 |
bekakte praat /bekakt praten |
kale schijt:
kaale sjiet (Q197a Terlinden)
|
taal of daad die getuigt van een hoge dunk van eigen voortreffelijkheid [kak] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18974 |
bekennen |
bekennen:
bekinne (Q197a Terlinden)
|
uitkomen voor een schuld [kennen, bekennen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
30041 |
bekisting |
bekisting:
bǝkesteŋ (Q197a Terlinden)
|
De van planken en platen vervaardigde houten mal waarin beton gestort wordt. Zie ook het lemma 'Bekister'. [N 30, 51a; monogr.]
II-9
|
21357 |
bekvechten |
stechelen:
steggele (Q197a Terlinden)
|
ruzie maken door woorden [afstrijden, rikrooien, kerwee hebben, strijden, muilvech-ten, smoelvechten, opstrijden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|