30091 |
muur |
muur:
mūr (Q197a Terlinden)
|
Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld]
II-9
|
30264 |
muurblokken |
klossen:
klǫsǝ (Q197a Terlinden)
|
Vierkante houten blokjes die men in de muur metselt, om er later de dagstukken van de deur op vast te maken. Volgens de invuller uit L 210 werden muurblokken in het noorden van Nederlands Limburg niet toegepast. [N 32, 11c; N 55, 19b; monogr.]
II-9
|
30231 |
muurdam, penant |
pilaar:
pelē̜r (Q197a Terlinden)
|
Betrekkelijk smal stuk muur tussen twee vensters of tussen een venster en een andere muur. [N 55, 75; N 32, 12b; N 32, 14; monogr.]
II-9
|
18184 |
naakt |
naaks:
naks (Q197a Terlinden)
|
zonder kleren, onbedekt [naakt, nakst, nakend, naaks, naks, bloot] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
23814 |
naampatroon |
patroonheilige:
patroeënhellige (Q197a Terlinden)
|
Een naampatroon, de heilige naar wie men is genoemd [namenspatroeën]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23529 |
naar de mis gaan |
naar de mis gaan:
nao de mès gaoèn (Q197a Terlinden)
|
De mis bijwonen, de mis horen [mès huëre, mès bèèje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34013 |
naar links |
haar:
hār (Q197a Terlinden)
|
Voermansroep om het paard naar links te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95 c, 95d en 96; L 1 a-m; L B 2, 255; L 26, 2; L 36, 81c; S 12; monogr.]
I-10
|
34014 |
naar rechts |
hot:
hǫt (Q197a Terlinden),
hut:
hȳi̯t (Q197a Terlinden)
|
Voermansroep om het paard naar rechts te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95a en 96; L 1 a-m; L B 2, 256; L 26, 2; L 36, 81d; S 12; monogr.]
I-10
|
23948 |
naaste |
evennaaste:
èèvenaoste (Q197a Terlinden)
|
Je/uw naaste, evennaaste, evenmens [naoste, nôste, èèvemins]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23725 |
nabidden |
nabeden:
naobèèje (Q197a Terlinden)
|
Nabidden, d.w.z. antwoorden bij het bidden, de tweede helft van een gebed bidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|