19052 |
nieuws |
nieuws:
nujs (Q197a Terlinden)
|
een bericht over iets dat nog onbekend was [nets, nieuws] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19177 |
nieuwsgierigaard |
gaperd:
gapert (Q197a Terlinden)
|
iemand die alles nieuwsgierig bekijkt [gaper] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34478 |
nog in het ei zittend kipje |
kuikje:
kykskǝ (Q197a Terlinden)
|
[N 19, 40a]
I-12
|
19455 |
noodbed, kermisbed |
paljas:
paljas (Q197a Terlinden)
|
Bed dat in tijd van nood op de grond wordt opgemaakt (kermisbed, paljas, paljas parterre) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24007 |
nooddoop |
nooddoop:
noeëddaop (Q197a Terlinden)
|
Een nooddoop, gadoop, geedoop [jieëdoof]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
30131 |
noors verband, kettingverband |
kettenverband:
kętǝvǝrbānt (Q197a Terlinden)
|
Metselverband dat doorgaans wordt toegepast bij halfsteensmuren, maar dat ook bruikbaar is bij steensmuren. Zie ook afb. 36. Het verband is als volgt opgebouwd: eerste laag: kop, kop, strek, strek, kop, strek; tweede laag: drieklezoor, strek, kop, strek, strek; derde laag: kop, kop, strek, strek, kop, strek, enz. (Westra, pag. 15/16). De volgorde van de verschillende lagen kan variëren. [N 31, 24f; monogr.; N 31, 24e]
II-9
|
21348 |
nors |
gats:
gats (Q197a Terlinden)
|
onvriendelijk, stuurs, nors, bars [aling, strak, grenniog, stom, bars, stuurs, nors, zuur] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
28570 |
nosema |
nosema:
nosema (Q197a Terlinden)
|
Ziekte die de darm van de bij aantast. De nosema-bacil is een darmparasiet of zwakteparasiet. Deze parasiet wordt in de hand gewerkt door stuifmeelgebrek. Deze bacil vormt sporen die in honing verblijven en door de bijen bij de voeding worden ingenomen. Bij hun tocht door de darm ontwikkelen deze sporen zich weer tot bacil. In de darm vermenigvuldigen ze zich zeer snel. De besmette bijen sterven dan ook al na twee à drie dagen. Bestrijding in zeer ernstige gevallen door afzwavelen en verbranden van het volk. Ook andere, chemische bestrijding is mogelijk. [N 63, 71; N 63, 71a]
II-6
|
21122 |
noten afslaan |
noten houwen:
nèùĕt howve (Q197a Terlinden)
|
Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33501 |
notendop |
schaal:
sjaal (Q197a Terlinden)
|
De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)]
I-7
|