23670 |
noveen |
noveen (<lat.):
noveen (Q197a Terlinden)
|
Een negendaagse godsvruchtoefening, novene, noveen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19299 |
nutteloze arbeid verrichten |
onnodig werk:
onnèùdig werk (Q197a Terlinden)
|
nutteloze arbeid verrichten [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18938 |
obstakel |
hinder:
heender (Q197a Terlinden)
|
iets dat het tot een einde brengen van een handeling in de weg staat [ongerief, mishand] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24903 |
ochtend (vanmorgen |
de tijdsduur van het aanbreken van de dag tot 12 uur s middags [morgend, morgen, voornoen, ochtend]:
vör de noon (Q197a Terlinden)
|
s morgens) [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23936 |
octaaf |
octaaf (<fr.):
oktaaf (Q197a Terlinden)
|
Een octaaf, periode van 8 dagen ter viering van een groot kerkelijk feest. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23636 |
offerande |
offerande (<fr.):
offerande (Q197a Terlinden)
|
De offerande, het offertorium [offeróng?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23639 |
offergang |
offergang:
offergaank (Q197a Terlinden, ...
Q197a Terlinden)
|
De offergang maken, ten offer gaan. [N 96B (1989)] || De offergang, rondgang van de gelovigen rond het offerblok [offergank?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
tijdje:
tiedsje (Q197a Terlinden)
|
een korte tijdsruimte [poosje, end, scheut, stoot, rek, kortje, hortje, kutske, rande] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33745 |
omheinen |
balie zetten:
baj zɛtǝ (Q197a Terlinden)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
17917 |
omhelzen |
lief duwen:
leef duuje (Q197a Terlinden)
|
omvatten, Met gestrekte armen ~ (vademen, omvademen, spannen, omarmen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|