32849 |
oude grassoorten |
buntgras:
bø̄nt˲[gras] (Q197a Terlinden)
|
De hieronder vermelde woorden werden opgegeven op de vraag naar verschillende oude grassoorten. Na de lexikale eenvoud van het vorige lemma ''gras'', leverde deze vraag een grote oogst aan plantennamen op. Het is echter lang niet altijd duidelijk welke botanische grassoort nu precies bedoeld wordt; eenzelfde plantenvolksnaam kan immers in de ene streek een andere botanische familie of afdeling aanduiden dan in de andere streek. Naast de oude grassoorten blijken óók en vooral wilde grassoorten te zijn opgegeven die juist niet voor de weidebouw van belang zijn, maar waarmee de landbouwer en veeteler te maken heeft om ze van zijn cultuurgrond weg te houden, onkruid derhalve. Zie ook de lemma''s ''zuring'' en ''distel'' en de benamingen voor het onkruid in de akker in de aflevering over de Akkerbouw (WLD.I.1.4). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. Het lemma bevat enkelvouden en meervouden.' [N 14, 82; monogr.]
I-3
|
20320 |
oude man |
oude man:
ouwe maan (Q197a Terlinden),
oudere mens:
enge ouwere miensj (Q197a Terlinden)
|
iemand van oudere leeftijd ( oude man, oude vrouw, oude van dagen) [N 102 (1998)] || oude man [ouken, ouderling, oude paai, peke, pee, knar] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
21763 |
oude mens |
oudere mens:
enge ouwere miensj (Q197a Terlinden, ...
Q197a Terlinden)
|
oude man [N 102 (1998)] || oude vrouw [N 102 (1998)]
III-3-1
|
28454 |
oude raat |
oud(e) raat:
oud(e) raat (Q197a Terlinden)
|
Reeds bebroede raat. Doordat celbodem en celhoeken niet schoongemaakt worden, wordt het volume van de gebruikte raat kleiner. In een oude, veel bebroede raat worden kleinere bijen geboren dan in een nieuwe raat. Dit betekent minder honing. De kleur van de aanvankelijk witte en lichtgele raat is door herhaaldelijk broeden van bruin tot zwart geworden. Deze verkleuring wordt vooral in de hand gewerkt door de uitwerpselen der larven. [N 63, 13e]
II-6
|
28526 |
oude stok |
oude stok:
ǫwǝ štǫk (Q197a Terlinden)
|
Volk dat achterblijft in de korf of kast, als er gezwermd wordt. [N 63, 38b]
II-6
|
20319 |
oude vrouw |
oude vrouw:
oow vrouw (Q197a Terlinden)
|
oude vrouw [kogehel] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
22317 |
oudejaarsavond |
oudejaarsavond:
aowejaorsaovend (Q197a Terlinden)
|
De avond van 31 december, oudejaarsavond, Sint Silvesteravond [aldejaorsaovond]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
22318 |
oudejaarsdag |
sint-silvester:
Sint Silvester (Q197a Terlinden)
|
31 december, H. Silvester. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
21762 |
ouden van dagen |
oude lui:
ene haop ouw luuj (Q197a Terlinden)
|
ouden van dagen [N 102 (1998)]
III-3-1
|
18589 |
overall |
overall:
overall (Q197a Terlinden)
|
Uit één stuk vervaardigd werkpak dat de metselaar ter bescherming over zijn gewone kleding aantrekt. [N 30, 5c; monogr.]
II-9
|