21521 |
potlood |
crayon (fr.):
crayon (Q197a Terlinden),
potlood:
potlòēd (Q197a Terlinden)
|
een met hout omgeven staafje grafiet om mee te schrijven of te tekenen [potlood, crayon] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
27074 |
praam |
praam:
prām (Q197a Terlinden)
|
Neusknijper om het paard in bedwang te houden. Een praam bestaat uit een houtje met een lus eraan, die rond de bovenlip van het paard wordt gelegd en met het houtje wordt aangedraaid. Er bestaan ook metalen neusknijpers met deze functie (zie o.a. de termen muilijzer, tandijzer en gebitijzer). [JG 1b, 1c, 2c; N 13, 85; N 33, 377 en 380; S 28; monogr.]
I-10
|
21834 |
praatje |
kal:
kaal (Q197a Terlinden)
|
een waarschijnlijk onwaar bericht [praatje, praat, spraak, mare] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19320 |
pralerij |
bohei:
beheij (Q197a Terlinden)
|
een vertoon van grootheid [kasgenade, geneuk, paret] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23611 |
preek |
predik:
prèèdig (Q197a Terlinden)
|
De predikatie, de preek [preek, prèèk, preëdich?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23641 |
prefatie |
prefatie (<lat.):
prefatie (Q197a Terlinden)
|
De door de priester gezongen lofprijzing ter inleiding van de Canon, de prefatie. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23612 |
preken |
prediken:
prèdige (Q197a Terlinden)
|
Preken, prediken [preeke, prèèke, preëdieje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19333 |
pret, schik |
spa (du.):
spas (Q197a Terlinden),
vro:
vròè zieje (Q197a Terlinden)
|
een gevoel van vrolijkheid en blijdschap waaraan men duidelijk uiting geeft [plezier, pret, lol, schik] [N 85 (1981)] || pret, genoegen verschaffend of veroorzakend; aangenaam [pertig, prettig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23244 |
prevelen |
wiezelen:
wiesjele (Q197a Terlinden)
|
Prevelen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23326 |
priester |
geestelijke:
gaestelijke (Q197a Terlinden)
|
Een priester [preester, prejster, geestelijke]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|