24040 |
priester gewijd worden |
gewijd worden:
gewiejd waere (Q197a Terlinden)
|
Priester gewijd worden. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24044 |
priesterfeest |
priesterfeest:
priesterfieës (Q197a Terlinden)
|
Een priesterfeest. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24041 |
priesterwijding |
wijding:
de wiejing (Q197a Terlinden)
|
De Priesterwijding. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33740 |
prikkeldraad |
puntdraad:
pø̄ntdrǭt (Q197a Terlinden),
tankeldraad:
takǝldrǭt (Q197a Terlinden)
|
Twee- of driedraads gevlochten ijzerdraad van scherpe punten voorzien waarmee men een weide of een stuk grond afspant. [N M, 6b; N M, 6a; L 40, 73; JG 1b; L 32, 45 add.; Vld.; Gwn 16, 11; A 25, 4f; A 25, 8 add.; monogr.]
I-8
|
18927 |
proberen |
uitproberen:
oetprobere (Q197a Terlinden)
|
een proef nemen met of van [proberen, verzoeken, bezien] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23243 |
processie |
bronk:
broonk (Q197a Terlinden)
|
De processie [bronk, persessie, protsessioën]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23852 |
processie door het veld |
bronk:
broonk (Q197a Terlinden),
kruisprocessie (<lat.):
kruusprocessie (Q197a Terlinden)
|
Een processie door het veld, bedeweg, bidweg. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23857 |
processiepaaltjes |
bronkpalen:
Mv: broonkpäöl
broonkpaol (Q197a Terlinden)
|
De paaltjes die de route aangeven waarlangs de processie trekt [bronkpäöl]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23856 |
processiepaaltjes in de grond slaan |
bronkpalen zetten:
broonkpöl zette (Q197a Terlinden)
|
Processiepaaltjes in de grond slaan [pöälchere zetse]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23858 |
processiestrooisel |
strooisel:
struijsel (Q197a Terlinden)
|
Strooisel bestaande uit bloemen, stukgesneden stengels en bladeren en stroopsel van varens waarmee de straten versierd worden [sjtreupsel]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|