25067 |
aandeel, part |
part:
paart (Q197a Terlinden)
|
het deel van het geheel dat men krijgt [garant, rantsoen, part, portie, deel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19268 |
aandringen |
er achterheen zitten:
der achter heen zitte (Q197a Terlinden)
|
met klem trachten gedaan te krijgen, met drang onder de aandacht brengen [prossen, aandringen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29823 |
aangebrande stenen |
kamaaien:
kǝmɛjǝ (Q197a Terlinden)
|
Vormelingen die tijdens het bakproces verbranden door directe aanraking met stookkolen. Zie voor het woordtype kraaien ook het Waalse ɛcrah√™ɛ, ø̄̄morceau de houille incomplètement br√ªléø̄̄. Het werd in Q 121 gebruikt voor ø̄̄te hard gebakken stenenø̄̄.' [N 98, 168; N 30, 52c; monogr.]
II-8
|
34193 |
aangetaste uier |
ontstoken vierdel:
ontstǭkǝ vii̯dǝl (Q197a Terlinden)
|
De door ontsteking aangetaste uier of één van de kwartieren die aangetast is. [N 52, 6b; A 48A, 10c, 11b; monogr]
I-11
|
19975 |
aanhitsen |
kissen:
kiesje (Q197a Terlinden)
|
Hoe noemt u een hond kwaad maken, aanhitsen (hitsen, hissen, opkiezen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
18883 |
aanhoudend klagen |
knoteren:
knoatere (Q197a Terlinden)
|
aanhoudend morren en klagen [neuriën] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21847 |
aanhoudend vragen |
bedelen:
beddele (Q197a Terlinden),
zeuteren:
WNT: zudderen - sudderen, sutteren. [...] Het woord is verwant met seuteren, zeuren (III) en zuielen (I). 3. (Ned.-Limb.) Zeuren. // Zuuëtere ... OnbeNULLig en langdurig praten, Dorren [1918]).
zuètere (Q197a Terlinden)
|
aanhoudend vragen om iets te krijgen [kutten] [N 87 (1981)] || alsmaardoor blijven vragen [maren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
25096 |
aanrijgen |
invamen:
invéme (Q197a Terlinden)
|
tot een snoer verenigen [ritsen, resemen, rijgen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18887 |
aanstaan |
bevallen:
bevilt mich (Q197a Terlinden)
|
behagen, bevallen, aangenaam zijn [gaden, gaaien, aanstaan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23968 |
aanstoot |
aanstoot:
aansjtoeét (Q197a Terlinden)
|
Ergernis, aanstoot [aring]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|