24066 |
rouw dragen |
rouw dragen:
róúw draage (Q197a Terlinden)
|
Rouw dragen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20421 |
rouwbrief |
rouwbrief:
raowbreef (Q197a Terlinden)
|
De rouwbrief. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24065 |
rouwkrans |
krans:
kraans (Q197a Terlinden)
|
De krans die op de kist wordt gelegd [krants]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20446 |
rouwsluier |
hul:
höl (Q197a Terlinden)
|
een rouwsluier, voile, falie [N 96D (1989)]
III-2-2
|
28078 |
roven |
roven:
rōvǝ (Q197a Terlinden),
roverij:
rōvǝri-j (Q197a Terlinden)
|
Het nemen van honing door bijen bij andere volken. Bepaalde bijen zijn roofziek van aard en zij proberen honing te bemachtigen overal waar ze die kunnen aantreffen. De aangevallenen proberen de woning wel te verdedigen maar lang niet altijd lukt dat. Overwinnen de rovers, dan wordt heel de korf of kast leeggedragen. Roven kan leiden tot veldslagen tussen bijenvolken, waarbij niet veel bijen overleven. [N 63, 67a; N 63, 67b; Ge 37, 95]
II-6
|
24524 |
rozenbottel |
hanenpik:
hanepéke (Q197a Terlinden),
papenmuts:
paapemutsj (Q197a Terlinden)
|
rozebottel || rozenbottel (vrucht van de hondsroos: papetuutje, papetoet, hanekul, wepen, klokke, rozenbottel). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
23721 |
rozenhoedje |
rozenkrans:
der roeëzekrans bèèje (Q197a Terlinden)
|
Een Rozenhoedje (waarbij men 1 maal het bidsnoer langs gaat). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23716 |
rozenkrans |
noster:
naoster (Q197a Terlinden),
rozenkrans:
roeëzekrans (Q197a Terlinden)
|
De rozenkrans, het bidsnoer [bid-vr-ons?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23730 |
rozenkransmaand |
rozenkransmaand:
roeèzekraansmaond (Q197a Terlinden)
|
De Rozenkransmaand (d.w.z. oktober). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20846 |
rozijn |
rozijn:
rozieng (Q197a Terlinden)
|
Een gedroogde druif (rozijn, serzijn). [N 82 (1981)]
III-2-3
|