23668 |
biddag |
bededag:
bééjdaag (Q197a Terlinden)
|
Een dag van aanbidding van het Allerheiligste in de loop van het jaar, per parochie verschillend [biddag, bèèjdaag?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23808 |
biddag voor het gewas |
bededag:
bēēdaag (Q197a Terlinden)
|
De Biddag voor het Gewas. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23200 |
bidden |
beden:
bèèje (Q197a Terlinden),
speuren:
špø̄rǝ (Q197a Terlinden)
|
Bidden, beden, zich beden [bidde, bèèje, zich bèèje, zich bèëne?]. [N 96B (1989)] || Het in dezelfde richting met de kop vooruithangen, voordat de bijen aanstalten maken aan te vliegen. [N 63, 35]
II-6, III-3-3
|
23702 |
bidden uit dankbaarheid |
bedanken:
bedaanke (Q197a Terlinden)
|
Bidden uit dankbaarheid [danke?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20450 |
bidprentje |
doodsprentje:
doeëdspreentsje (Q197a Terlinden)
|
een bidprentje, doodsprentje, gedachtenisprentje, tijdens de uitvaartdient uitgereikt, "beeldje"[doeëdetsiddel] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23980 |
biecht |
biecht:
de beecht (Q197a Terlinden)
|
De biecht [biech]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23201 |
biechten (gaan) |
zich biechten (gaan):
zich beegte (Q197a Terlinden)
|
Biechten, te biecht gaan, biecht spreken [zich biechte]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23985 |
biechtvader |
biechtvader:
beegvader (Q197a Terlinden)
|
De biechtvader [biechvadder]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33252 |
bietenkapmes |
zeissel:
zɛ̄sǝl (Q197a Terlinden)
|
Speciaal voor dit doel vervaardigd lang gebogen mes, "met een handvat als van een zaag", merkt de zegsman in L 322 op. Het werd gedaan met een "gewoon mes", een "broodmes" in: K 278, 357, L 211, 265, 282, 286, 291, 314, 322a, 324, 355, 355a, 366, 413, 416, 420, P 176, Q 2, 4, 72; met "de sikkel" in K 359, L 331, 355, 370, 374, Q 2, 2b, 99*; onder de "zessel" en de "hiep" wordt een hakmes verstaan. [N 12, 47; monogr.]
I-5
|
33254 |
bietenmolen |
krotenmolen:
krōtǝmø̄ǝlǝ (Q197a Terlinden)
|
Instrument om voerderbieten in brokken te malen zodat de beesten deze eten kunnen. [N 18, 108; add. uit N 5A, 34d]
I-5
|