17978 |
sukkelen |
sukkelen:
sukkele (Q197a Terlinden)
|
Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (kwijpelen, plaaieren, op de sukkelbaan zijn, in het sukkelstraatje zijn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21826 |
taal |
spraak:
sprèùk (Q197a Terlinden)
|
taal; datgene waarvan men zich bedient om zijn gedachte of gevoelens kenbaar te maken [taal, tong] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
23711 |
tafelgebed |
beden na het eten:
bèèje nao t ète (Q197a Terlinden),
beden voor het eten:
bèèje vör t ète (Q197a Terlinden)
|
Het tafelgebed vóór en na het eten. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33018 |
tak op ingezaaid land |
vreewis:
vręi̯wø̜š (Q197a Terlinden)
|
De tak, stok of bundel stro die men op de pas ingezaaide akkers plaatste om aan te geven dat deze niet betreden mochten worden door jagers en anderen. Voor streep, zie WNT s.v. in de betekenis "grensteken". [N M, 26; monogr.]
I-4
|
20476 |
tak van een geslacht |
stok:
sjtòk (Q197a Terlinden)
|
de tak van een geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
24727 |
takken (coll.) |
kop:
kop (Q197a Terlinden)
|
Alle takken samen (griend, kroon, gezwaai). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24707 |
takken krijgen |
scheut (mv.) krijgen:
sjöĕt kriege (Q197a Terlinden)
|
Takken krijgen, gezegd van een boom (takken). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33632 |
takkenbos, bussel hout |
bord:
(= een bussel takken en twijgen).
bēūerd (Q197a Terlinden),
fak:
(= een takkenbos).
fak (Q197a Terlinden)
|
takkenbos, bussel takken en twijgen [N 27 (1965)]
I-7
|
33690 |
talud |
graaf:
grāf (Q197a Terlinden),
talud:
taly (Q197a Terlinden)
|
De aflopende kant van een weg, dijk of sloot. Een aantal woordtypen duidt op een sloot of greppel naast de weg, terwijl gevraagd was naar de ø̄aflopende kant van een weg, dijk, of slootø̄. [N M, 27; N 11, 7a; N 11, 7b; monogr.]
I-8
|
19650 |
tamme kanarie |
kanarie:
kanarie (Q197a Terlinden)
|
Hoe noemt u de tamme kanarie? (kernollievogel, konijnevogel, pietje) [N 104 (2000)]
III-2-1
|