32876 |
blad -mes- van de zeis |
[zeis]blad:
zɛsǝlblat (Q197a Terlinden)
|
Onder het blad (of mes) van de zeis wordt het gehele metalen gedeelte van het gereedschap verstaan, dat door middel van de zeisring aan de steel wordt bevestigd; zie de toelichtingen bij de voorgaande lemma''s. Zie afbeelding 5. Er zijn zeisbladen in verschillende formaten; voor de grasoogst wordt een smal blad gebruikt; de lengte kan variëren van wel 90 cm. voor het grotere werk op het hooiland tot een ongeveer 50 cm. voor het kleinere werk rondom de boerderij. Het staal van het blad moet van goede kwaliteit zijn, maar niet te hard; dan zou het blad gemakkelijk breken. Het zachte blad kan echter niet rechtstreeks geslepen worden; er moet eerst een harde baan langs de snede in worden gedreven: het haarpad (afbeelding 5, nummer 6); deze handeling, het haren, zal hieronder ter sprake komen. Tijdens het maaien wordt de snede (afbeelding 5, nummer 4) scherp gehouden met de strekel en/of de wetsteen. De buitenzijde van het blad heeft een min of meer opstaande rand, de rug (afbeelding 5, nummer 5), die het mes stevigheid verschaft en tevens dient om het afgemaaide gras mee te voeren naar het gezwad. Het scherp uiteinde van het blad is de punt (afbeelding 5, nummer 3), het andere einde loopt breed uit in de hak (afbeelding 5, nummer 2), met daarnaast het uitsteeksel dat het eigenlijke bevestigingspunt aan de steel vormt: de arend (afbeelding 5, nummer 1). Al deze onderdelen komen in de volgende lemma''s ter sprake. In dit lemma vinden we, naast de algemenere benamingen (blad, mes), een opvallend groot aantal zeis- (en ook mej-)benamingen. Het "werkende deel" van het gereedschap, d.w.z. het belangrijkste onderdeel dat het essentiële van de handeling verricht waarvoor het stuk gereedschap is gemaakt, krijgt hier de naam van het gereedschap als geheel. Een dergelijk verschijnsel doet zich ook voor bij andere gereedschappen die uit een steel en een "werkend deel" bestaan, zoals de dorsvlegel, waar de vlegelkop kortweg vlegel wordt genoemd, of bij de zicht waar het blad zicht of pik heet; zie de aflevering over de Akkerbouw. Voor de fonetische documentatie van het woordtype zeis wordt verwezen naar het lemma ''zeis''.' [N 18, 68; JG 1a, 1b]
I-3
|
29937 |
blad van de troffel |
troffelblad:
[troffel]blat (Q197a Terlinden)
|
Het driehoekige metalen blad van de troffel, dat dient om de specie op de steen aan te brengen en uit te strijken. De afmeting van het blad kan, afhankelijk van de aard van de werkzaamheden, verschillen. Het blad van een troffel heeft een gebogen en een rechte zijde. De rechte kant wordt gebruikt voor het opvangen van uitpuilende specie, de gebogen kant voor het hakken van stenen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(troffel-)' het lemma 'troffel'. [N 30, 7b; monogr.]
II-9
|
19402 |
blad van een lepel |
lepel:
lépel (Q197a Terlinden)
|
Het holle gedeelte van een lepel waarin het eten wordt opgeschept (lepel, holte) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24718 |
bladerloze boom |
kale boom:
kale boam (Q197a Terlinden)
|
Een boom zonder bladeren (ijlboom). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
28649 |
bladhoning |
honingdauw:
hōǝneŋdǫw (Q197a Terlinden)
|
Het zoete, kleverige vocht op takken en bladeren, afkomstig van bepaalde luizen, dat de bijen soms naar hun korven of kasten brengen. Bladhoning is vaak zeer donker van kleur. In drachtpauzes kan bladhoning de bijen soelaas bieden. [N 63, 113; N 63, 112b; monogr.]
II-6
|
33504 |
bladkool, snijkool |
opgeschoten moes:
opgesjaoete moos (Q197a Terlinden)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
21835 |
bladzijde |
bladzijde:
bladziej (Q197a Terlinden)
|
ieder van de beide zijden van een blad in een boek, tijdschrift etc. [teun, pagina, bladzijde] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19978 |
blaffen |
bletsen:
bletsje (Q197a Terlinden)
|
Hoe noemt u het gewone stemgeluid van een hond (blaffen, bassen, bletsen, basten) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
19458 |
blaker |
blakertje:
blèkerke (Q197a Terlinden)
|
Lage kandelaar met brede, platte voet en een handvat (blaker, lichtpannetje, flakkertje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
23820 |
blasiuszegen |
sint-blasiuszengen:
Sint Blaziuszénge (Q197a Terlinden)
|
De Blasiuszegen waarbij de priester twee kaarsen kruiselings vasthoudt. [N 96C (1989)]
III-3-3
|