18911 |
voorzichtig |
voorzichtig:
veurzichtig (Q197a Terlinden)
|
rekening houdend met wat er zou kunnen gebeuren, zorg dragend dat er niets verkeerd gaat [listig, roekelijk, voorzichtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
28507 |
voorzwerm |
brandzwerm:
brāntžwɛrm (Q197a Terlinden)
|
De eerste zwerm, gewoonlijk in juni. Een deel van een bijenvolk verlaat met de oude koningin korf of kast. Wie met de zwerm meetrekt, schijnt niet meer naar de oude woning om te zien (De Roever, pag. 34). De zwerm laat een aparte zwermtoon horen. [N 63, 29b; JG 1b; N 63, 37e; A 9, 6]
II-6
|
33175 |
vorentrekker |
hoger:
hȳǝgǝr (Q197a Terlinden),
hoogtrekker:
hȳǝxtrɛkǝr (Q197a Terlinden)
|
Het gereedschap, een soort hak met een pijlpuntig blad, om pootvoren te trekken. In sommige gevallen, zoals in lijst N 18, werd aan de zegslieden het gevraagde gereedschap alleen getoond op een tekening en werd hun gevraagd het stuk gereedschap te benoemen. In andere gevallen, zoals in lijst N 12 over de aardappelteelt, werd een stuk gereedschap omschreven en werd het doel aangegeven. De opgaven die deze verschillende vragen opgeleverd hebben zijn niet altijd eenduidig te onderscheiden. In dit geval van de vorentrekker blijkt uit de antwoorden dat men het gereedschap en met name de grotere exemplaren, ook kan gebruiken om aan te aarden. Zodoende lopen de termen van dit lemma gedeeltelijk parallel met die uit paragraaf 3. Zie derhalve ook de lemmaɛs Aardaardhak, Aanaardploeg en Aanaardhandploeg [N 18, 43; monogr.]
I-5
|
24033 |
vormbewijs |
vormbriefje:
vèùrmbreefke (Q197a Terlinden)
|
Het bewijs dat men gevormd is, vormbriefje [firmbrifje]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24031 |
vormen |
vormen:
vorme (Q197a Terlinden)
|
Vormen, het Vormsel toedienen [firme, fierme]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23343 |
vormsel |
vormsel:
vormsel (Q197a Terlinden)
|
Het Vormsel [firmoeng]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
29897 |
vorstpan |
kappan:
kappan (Q197a Terlinden)
|
Halfronde pan waarmee de nokken en hoekkepers van het dak worden bedekt; ook de soortgelijke pan voor de afdichting van de nok of de naden van het dakschild van een rieten dak. Vorstpannen worden met spijkers op de dakruiters vastgezet en met specie aan elkaar bevestigd. In Q 77b werd niet met vorstpannen gewerkt. Men smeerde daar de nok van het dak in met cement. Het woordtype broekstuk (L 290, L 372) duidt een pan aan die de verbinding vormt tussen de vorstpannen en de pannen die over de naden van het dakschild worden gelegd. [N 32, 45b; N 32, 45c; N 4A, 34a; N 4A, 34c; N F, 8]
II-8
|
24397 |
vos |
vos:
vos (Q197a Terlinden)
|
vos: Hoe noemt u in uw dialect het roodharige hondachtige roofdier dat kippen steelt en vermaard is om zijn sluwheid? [N100 (1997)]
III-4-2
|
23508 |
votiefmis |
gestichte mis:
eng gestichte mès (Q197a Terlinden)
|
Een mis die gesticht is krachtens een gelofte, votiefmis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33693 |
vredewis |
vrijwis:
vręi̯wø̜s (Q197a Terlinden)
|
Bosje stro, gras of iets dergelijks op een stok of tak gebonden, en geplaatst op akkers en weiden, om aan te geven dat deze niet meer toegankelijk zijn o.a. voor weidend vee of jagers. [N M, 26; L 32, 80; monogr.]
I-8
|