23655 |
communiezang |
communiezang:
communiezaank (Q197a Terlinden)
|
Het misgezang tijdens of na de communie, de communio of communiezang. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21224 |
compartiment |
coup (fr.):
coupé (Q197a Terlinden)
|
compartiment [N 102 (1998)]
III-3-1
|
23664 |
completen |
plechtig lof:
plechtig lāōf (Q197a Terlinden)
|
De completen, namiddagdienst die op hoogfeesten en/of aan het einde van aanbiddingsdagen in aansluiting op de vespers werd gehouden en die vaak gevolgd werd door de lof- en dankhymne "Te Deum laudamus". [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23683 |
conferentie |
conferentie (<lat.):
conferentie (Q197a Terlinden)
|
Een gemeenzame, geestelijke toespraak [conferentie?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23891 |
congregatie van de heilige familie |
heilige familie:
apart voor vrouwen, mannen, jongens, meisjes
de hellige familie (Q197a Terlinden)
|
De congregatie van mannen (Aartsbroederschap der H. Familie). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23623 |
consecratie |
consecratie (<lat.):
consecratie (Q197a Terlinden),
halfmis:
hāōfmès (Q197a Terlinden)
|
De consecratie [wandloeng?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30088 |
contrefort |
pilaar:
pilēr (Q197a Terlinden)
|
Vooruitspringende steunbeer of schraagpijler om het muurwerk te verstevigen en om eventuele druk van de tegengestelde kant, bijvoorbeeld veroorzaakt door de aanwezigheid van gewelven, weerstand te bieden. Zie ook afb. 31. In L 271 kende men steunberen die recht, schuin en trapsgewijze waren uitgevoerd. [N 31, 49; monogr.]
II-9
|
23392 |
corpus |
corpus (lat.):
corpus (Q197a Terlinden)
|
Het corpus, de Christusfiguur van een kruisbeeld. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23620 |
credo |
credo (lat.):
credo (Q197a Terlinden)
|
De gebeden of gezongen geloofsbelijdenis, het Credo. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32810 |
cultivator, extirpator |
extirpator:
ɛkspātǝr (Q197a Terlinden)
|
De cultivator, extirpator of woeleg is een 3- of 4-wielig of op twee lopers voortglijdend akkerwerktuig met op een schaar eindigende tanden, die d.m.v. een hefboom tegelijk versteld kunnen worden. Aan het raam van een wielcultivator zitten 5 of meer C-vormige veertanden (zie afb. 77) of rechte stelen (zie afb. 78), die elk van een pijlvormige beitel, resp. een kleine dubbelschaar zijn voorzien. Dit lemma betreft de cultivator in het alge-meen. Voor termen die op de sleepcultivator toepasselijk zijn, zie men het volgende lemma. Wat in het onderstaande met ''eg'' en ''eg'' bedoeld wordt, is aangegeven in het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b+ 1d + 2c; N 11, 78a; N 11A, 150a + c; N J, 10; N 18, 52 add.; div.; mono-gr.]
I-2
|