33523 |
draden of randen van peulvruchten |
ringen/randen:
reng (Q197a Terlinden)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
25127 |
dragen, gezegd van ijs |
dragen:
dragen (Q197a Terlinden),
⁄t drūgt (Q197a Terlinden)
|
dragen gezegd van ijs waarop men kan lopen [lijden, helen, houden] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20236 |
drager van de doodskist |
drager:
drager - draegers
drager (Q197a Terlinden)
|
een drager van de lijkkist [dreëjer] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23867 |
drager van het baldakijn |
hemeldrager:
hieëmeldrager (Q197a Terlinden)
|
Een drager van de troonhemel [himmelsdreëjer]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23864 |
drager van het kerkvaandel |
drager:
drager (Q197a Terlinden)
|
De drager van het vaandel [vanedreëjer]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
33848 |
draven |
draven:
drāvǝ (Q197a Terlinden)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|
18877 |
drenzen |
zaniken:
zanikke (Q197a Terlinden),
zeuterig beuken:
zùùterig bèùke (Q197a Terlinden)
|
op een zeurderige toon huilen [drenzen, jengelen, janken, drammen, simmen] [N 85 (1981)] || op zeurderige toon huilen [knooiachtig, dremmerig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19387 |
dressoir |
dressoir:
dressoir (Q197a Terlinden)
|
Kast zonder opbouw, voor zilver- of glaswerk (dressoir, lage kast, zilverkast) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
23727 |
drie weesgegroeten |
drie weesgegroeten:
de driejweesgegroete (Q197a Terlinden)
|
De drie Weesgegroeten aan het begin van het Rozenhoedje of de Rozenkrans. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
29827 |
drieklezoor |
(een) drie-/drijkwart:
drikwart (Q197a Terlinden)
|
Driekwart deel van een metselsteen. De term drieklezoor kan volgens Coopman (pag. 34) ook worden gebruikt voor een stuk metselsteen dat de volle breedte maar slechts de helft van de lengte heeft. De drieklezoor wordt daarom ook wel halve steen genoemd. [N 31, 19b; monogr.]
II-8
|