22480 |
driekoningen |
driekoningen:
driejköninge (Q197a Terlinden)
|
6 januari, Driekoningen [Dreikeunige, Koningen, dortiendach]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
33662 |
dries |
dries:
drēs (Q197a Terlinden)
|
In onder andere de vragen N 14, 55 en L 19b, 3a is gevraagd naar de betekenis van dries. De antwoorden verschillen nogal van elkaar. De ene informant zegt dat dries een ø̄niet omheinde weiø̄ is, volgens de andere is dries een ø̄omheind stuk weilandø̄. De een noemt dries ø̄droge hoge weideø̄, de ander een ø̄laag stuk weilandø̄. Het kenmerk ø̄braakliggendø̄ scoort het hoogst. ø̄Met gras begroeidø̄ en ø̄onvruchtbareø̄ of ø̄minderwaardige grondø̄ zijn de daaropvolgende meest genoemde kenmerken. Op grond hiervan zou men dries als volgt kunnen defini√´ren: ø̄onvruchtbare, met gras begroeide grond die enige jaren braak ligt, voordat men ze bewerktø̄. Intussen kan men er wel schapen laten grazen. Van Dale (11de druk, blz. 661 s.v. dries) geeft als de eerste twee betekenissen ø̄braakliggende akkerø̄ en ø̄verarmd bouwland dat als (schapen)weide gebruikt wordtø̄. [N 14, 55; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; L 19b, 3a; L 19b, 2aI; A 10, 4; Wi 15; RND 20; monogr.]
I-8
|
23811 |
drievuldigheidszondag |
drievuldigheidszondag:
drievuldigheidszoondig (Q197a Terlinden)
|
De eerste zondag na Pinksteren, het feest van de H. Drieëenheid of Drievuldig-heid, Drievuldigheidszondag. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
28640 |
drijfvoeren |
drijfvoering:
drīfvōreŋ (Q197a Terlinden)
|
Het voeren dat gebeurt, wanneer men de bijen tot het zetten van broed wil prikkelen. Wanneer de bijen nog behoorlijk in het voer zitten, hoeft de imker zich nergens om te bekommeren en kan hij het drijfvoeren laten. [N 63, 110c; Ge 37, 196]
II-6
|
34333 |
drinken bij de zeug |
zuiken:
zūkǝ (Q197a Terlinden)
|
Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a]
I-12
|
33672 |
drinkkuil in de wei |
kuil:
kul (Q197a Terlinden),
kūl (Q197a Terlinden)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
32904 |
drogen, droog worden (van gemaaid gras) |
hooien:
hø̜i̯ǝ (Q197a Terlinden)
|
Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.]
I-3
|
25232 |
droog blijven |
het blijft over:
⁄t blieft eūver (Q197a Terlinden)
|
droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19656 |
droogdoek, theedoek |
afdroogdoek:
aafdruégdook (Q197a Terlinden)
|
Hoe noemt u de doek waarmee men afdroogt? [N105 (2000)]
III-2-1
|
25126 |
druilerig en koud weer |
nat (weer):
naat (Q197a Terlinden, ...
Q197a Terlinden,
Q197a Terlinden),
regenachtig (weer):
rēge-ēchtig (Q197a Terlinden)
|
nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|