24870 |
akkerwinde |
berwinde:
briwing (Q197a Terlinden)
|
Akkerwinde (convolvulus arvensis 20 tot 120 cm hoge plant. De stengels groeien liggend of windend; de bladeren hebben een pijlvormige voet; de bloemen groeien afzonderlijk of 2 aan 2, de kleur is wit of roze met strepen; 2 kleine lijnvormige schutblader [N 92 (1982)]
III-4-3
|
23715 |
akte |
akte:
akte (Q197a Terlinden),
oefening:
oefening (Q197a Terlinden)
|
Een oefening/akte/akt van geloof, hoop, liefde, berouw [üboeng]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23195 |
allerheiligen |
allerheiligen:
Allerhellige (Q197a Terlinden)
|
1 november Allerheiligen [allerhillieje]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23196 |
allerzielen |
allerzielen:
Allerzieële (Q197a Terlinden)
|
2 november, Allerzielen [allerzieële]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23644 |
altaarbel |
bel:
bel (Q197a Terlinden)
|
De 3 of 4 belletjes omvattende bel/schel, die door de misdinaar bediend wordt [schel, sjel?] . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23441 |
ampullen |
ampullen (<lat.):
ampölle (Q197a Terlinden)
|
Het water- en het wijnkannetje die in de mis gebruikt worden, ampullen [pölle?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
28580 |
angel |
angel:
aŋǝl (Q197a Terlinden)
|
Het verdedigingsmiddel van de bij dat zich aan het achterlijf bevindt. Het is een scherp, hol spiesje, van weerhaakjes voorzien en verbonden met een gifblaasje. Hiermee steken moer en werkbij. De dar mist dit wapen. [N 63, 73a; L 32, 26; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
24403 |
angel van bij of wesp |
angel:
angel (Q197a Terlinden)
|
Hoe noemt u het orgaan waarmee bijen en wespen steken (angel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
19312 |
angst |
floep:
floep (Q197a Terlinden)
|
een min of meer beredeneerde vrees van iets hebbend [bang, schouw] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19819 |
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) |
groffiaat:
\'anjers\'
groafioate (Q197a Terlinden, ...
Q197a Terlinden)
|
anjer [N 92 (1982)] || anjers [N 92 (1982)]
III-2-1
|