| 25394 |
schrabsel |
schrapsel:
šrapsǝl (Q118a Terwinselen)
|
De afgekrabde opperhuid met haren. De lange haren worden soms bewaard en tot borstels e.d. verwerkt of verkocht. [N 28, 29; monogr.]
II-1
|
| 17752 |
sik |
bakkebaardje:
bakkebeeëdšes (Q118a Terwinselen),
sik:
tsiek (Q118a Terwinselen)
|
sik (onder aan de kin of aan de onderlip?) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
| 25419 |
slachtbijl |
hakmes:
hakmɛts (Q118a Terwinselen),
hiep:
hiǝp (Q118a Terwinselen)
|
Een bijl die gebruikt wordt voor het verwijderen van de runderhorens, runderkop, runderhoeven en runderpoten. Voor de mes-opgaven wat betreft het voorwerp waarmee men voornoemde handelingen verricht, zie men het lemma ''mes''. Zie afb. 9. [N 28, 43; N 28, 45; N 28, 47; N 28, 49; monogr.]
II-1
|
| 25407 |
slachtbrug |
slachtladder:
šlaxtlɛdǝr (Q118a Terwinselen)
|
De houten brug waarin het rund verder ver-werkt wordt. Vaak is dit een constructie van twee lange balken die - met inachtneming van enige onderlinge tussenruimte - door twee dwarsbalken zijn verbonden. In de zo tot stand gekomen rechthoekige ruimte past de rug van het dier: opzij vallen is door de steunende werking van de balken niet mogelijk. Ook andere middelen worden wel gebruikt om dit te bereiken: Zie afb. 7. [N 28, 39; monogr.]
II-1
|
| 25345 |
slachtverlies |
afslaggewicht:
āfšlaxǝwīǝt (Q118a Terwinselen)
|
Het gewicht dat ten gevolge van het slachten verloren gaat. [N 28, 97]
II-1
|
| 25387 |
slagader inkorten |
huid insnijden.:
hø̄ts ešnīǝ (Q118a Terwinselen)
|
Als de keel van het rund is doorgesneden, kan een deel van het uitstromende bloed stollen. Door een stukje van de slagader af te snijden verwijdert men de prop stolsel die verder uitstromen van het bloed belemmert. [N 28, 37; Veldeke 10. 581: monogr.]
II-1
|
| 25352 |
slijpstaal |
staal:
štǭl (Q118a Terwinselen)
|
Een ± 40 cm lange stalen pin, voorzien van een handvat. Het oppervlak van de pin is soms wel, soms niet geruwd. Het staal wordt gebruikt om een mes of krabber op aan te zetten. Zie afb. 2. [N 28, 122; N 28, 123; monogr.]
II-1
|
| 17695 |
slokdarm |
strot:
štrǭs (Q118a Terwinselen)
|
Spierachtige buis die de keel met de maag verbindt. [N 28, 78]
II-1
|
| 17762 |
snijtand |
-> tand:
tsank (Q118a Terwinselen)
|
snijtand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
| 17753 |
snor |
schnauz (du.):
šnouts (Q118a Terwinselen)
|
snor (knevel) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|