| 34576 |
spaak |
speken:
špēxǝ (Q118a Terwinselen)
|
Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.]
I-13
|
| 25427 |
spanhout |
spanhout:
španhōts (Q118a Terwinselen)
|
Het hout dat meer specifiek gebruikt wordt om het dichtklappen van het dier te voorkomen. Men steekt het hout achter de achillespezen van de achterste poten, vaak voorzien van inkepingen, waarin dan de pezen worden geschoven, zodat deze niet weg kunnen. Overeenkomst van betekenis met het begrip "slachthout" is duidelijk zodat voor nogal wat respondenten de begrippen "slachthout" en "spanhout" samenvallen. De informant van P 50 merkt op, dat er gaten in deze balk zitten waardoor een spie steekt. Aldus kan het spanstuk voor twee doeleinden gebruikt worden. Zie ook het lemma ''slachthout''. [N 28, 64; N 28, 65; N 28, 68]
II-1
|
| 25457 |
spekhaak |
vleeshaak:
vlēšhǭk (Q118a Terwinselen)
|
De S-vormige haak waaraan vlees, spek enz. na het lossnijden uit het lijf worden opgehangen. [N 28, 112; monogr.]
II-1
|
| 21352 |
spreken, praten |
kallen:
kalle (Q118a Terwinselen),
muilen:
moelle (Q118a Terwinselen)
|
praten [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
| 20125 |
staart |
staart:
štats (Q118a Terwinselen),
staat:
štats (Q118a Terwinselen)
|
[A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]staart [DC 02 (1932)]
I-11, III-4-2
|
| 34050 |
stier |
duur:
dȳr (Q118a Terwinselen),
stier:
stīr (Q118a Terwinselen),
štēr (Q118a Terwinselen)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
| 34577 |
stootring |
as:
ās (Q118a Terwinselen)
|
Verdikking van de as tussen de asarm en het asblok waardoor het wiel op een veilige afstand van het asblok gehouden wordt. De stootring kan met de as worden meegegoten maar er ook als een los element om bevestigd zijn. [N 17, 52 + 54 + add; N 18, 98d + 99; N G, 49a, 53f; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; L 20, 20a; L 39, 21 + 22; A 4, 20a; Wi 15; monogr.]
I-13
|
| 21249 |
straat |
straat:
[straas]
sjtrooəs (Q118a Terwinselen)
|
straat [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
| 25375 |
stuiptrekken |
stuipen trekken:
štypǝ trɛkǝ (Q118a Terwinselen)
|
Als de slachter het dier geschoten en gestoken heeft, blijft het nog enige tijd spartelen ten gevolge van het onwillekeurig samentrekken der spieren. [N 28, 16; monogr.]
II-1
|
| 17760 |
tand |
tand:
tsank (Q118a Terwinselen)
|
tand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|