e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
geit geit: gāt (Tessenderlo), gāǝt (Tessenderlo), gē̜i̯t (Tessenderlo), geitje: gētjǝ (Tessenderlo) Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.] I-12
geitestal geitestal: gā(ǝ)tǝ[stal] (Tessenderlo), gāʔǝ[stal] (Tessenderlo) De ruimte in de stal waar de geiten zich bevinden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [L 38, 29; A 10, 9g; monogr.] I-6
gejoel laweit: lawāt (Tessenderlo) gejoel [ZND 01 (1922)] III-3-1
gek dwaas: dwoas (zot) (Tessenderlo), stippel: stipel (gek) (Tessenderlo) dwaas". Uitspraak + betekenis [ZND 33 (1940)] III-1-4
geknipt werk opgeleide voeg: up˲gǝlējǝ vux (Tessenderlo) Wijze van voegen waarbij de voegen eerst met fijne witte specie worden volgezet en vervolgens langs de kanten met een voegijzer of mesje schuin worden afgesneden. Geknipt werk vervaardigen noemde men in L 163 'knippen' ('knepǝ') of 'snijden' ('snejǝ'), in K 353 'bovenop voegen' ('bōvǝnup ˲vugǝ'). [N 32, 34d; N 32, 35a; N 32, 35c; monogr.] II-9
geknotte wilg knotwilg: knotwilg (Tessenderlo, ... ), stronk: strunk (Tessenderlo, ... ), waterscheuten: wo.tərsxøtən (Tessenderlo), (omgespeld)  wōtərsxøtən (Tessenderlo) knotwilg [ZND 36 (1941)] || knotwilg (de boom, vooral een wilg, waarvan de takken afgehakt werden en waarop dan dunne twijgen uitschieten. Ze staan vooral langs sloten) [ZND 36 (1941)] III-4-3
gekookte lijnolie gekookte lijnolie: gǝkǫktǝ lenøǝli (Tessenderlo) Lijnolie die enige uren tot ongeveer 2500 C. werd verhit, onder toevoeging van geringe hoeveelheden lood- en mangaanverbindingen. [N 67, 13b] II-9
gekruld haar gekruld haar: gekroͅlt hōͅuər (Tessenderlo), krulhaar: krolhōͅuwər (Tessenderlo), krullenhaar: krollehaor (Tessenderlo) gekruld haar [N 10 (1961)] || hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)] III-1-1
geld geld: ge met geld hemme oem te kunne betāole (Tessenderlo), ge mut geld hemme oem te kunne betoale (Tessenderlo), geͅlt (Tessenderlo, ... ), gə mət gɛlt hɛmən um tə kùnən bətōlən (Tessenderlo), k zen men geld kwijt (Tessenderlo), xɛlt (Tessenderlo) geld [RND], [ZND 14 (1926)], [ZND m] || Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)] || Ik ben mijn geld kwijt [ZND 29 (1938)] III-3-1
gele kwikstaart koehoeder: kuehyər (Tessenderlo) kwikstaart, geel (Motacilla flava flava L.) [Lk 04 (1953)] III-4-1