e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
handlangeren dienen: dinǝ (Tessenderlo), metserdienen: mɛtsǝrdīnǝ (Tessenderlo) De metselaar helpen bij zijn werkzaamheden door onder meer metselstenen aan te dragen en mortel klaar te maken. [N 30, 2b; N 30, 2c; monogr.] II-9
handpalm binnenste, het -: benəste (Tessenderlo), palm: paləm (Tessenderlo) palm van de hand [N 10 (1961)] III-1-1
handschaar blikscheer: blɛksxęjǝr (Tessenderlo), ijzerscheer: ē̜zǝrsxęjǝr (Tessenderlo), plaatscheer: plǭtsxęjǝr (Tessenderlo) In het algemeen een handschaar voor het knippen van plaatmateriaal, banden, draad, etc waarmee vooral een rechte snede wordt gemaakt. Zie ook het lemma "handschaar voor boogvormige sneden". Voor zover door de informant opgegeven, wordt achter de betreffende plaatscode met behulp van een letter verwezen naar de verschillende scharen uit afb. 137. [N 33, 244; N 33, 265; N 64, 3a; N 66, 4a; monogr.] II-11
handschoen handschoen: ha:nsxu.n (Tessenderlo), handschoenen (Tessenderlo), hansxun - hansxunən (Tessenderlo), want: waant (Tessenderlo), want (Tessenderlo), ’n paoër waanten (Tessenderlo) De handschoen die ter bescherming van de handen wordt aangetrokken bij het behandelen van de bijen. [N 63, 75a; monogr.] || een paar handschoenen [ZND 35 (1941)] || handschoen [ZND 35 (1941)] || handschoen - handschoenen [ZND 01 (1922)], [ZND m] || handschoenen, met vier vingers en een duim [vingerwante, haase, hejse] [N 23 (1964)] II-6, III-1-3
handschoen zonder vingers mofje: moefkes (Tessenderlo) wanten of handschoenen die de vingers onbedekt laten [meténtjes] [N 23 (1964)] III-1-3
handvat aan de ploegstaart hand: hant (Tessenderlo), hãnt (Tessenderlo), handvat: hant˲vat (Tessenderlo) De staart van een voetploeg, een radploeg en de zgn. losse karploeg is voorzien van of eindigt in een handvat, dat de ploeger stevig vasthoudt om te bereiken dat de ploeg de voor goed afsnijdt en niet uit de voor schiet. Aan dat handvat trekt hij de ploeg aan het einde van iedere voor om en houdt hij de (achter)ploeg vast wanneer deze in de sleepstand over de wendakker getrokken wordt. De latere vaste karploegen hebben van achteren ook een handvat. Maar omdat dergelijke ploegen niet echt bestuurd hoeven te worden, is dit handvat vooral dienstig bij het keren en het op nieuw inzetten van de ploeg. [N 11, 31.I.k; N 11A, 84i; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
handvat van de schaaf handvat: hãnt˲vat (Tessenderlo) Het handvat dat, vooral bij langere houtschaven zoals de reischaaf, boven op het schaafblok bevestigd is. Zie ook afb. 35. [N 53, 55a] II-12
handvat van de troffel steel: stēl (Tessenderlo) Het handvat van de troffel kan in hout of kunststof zijn uitgevoerd. [N 30, 7c; monogr.] II-9
handvatring trekband: trɛk˱bãnt (Tessenderlo) Kleine metalen band aan het einde van het handvat van een werktuig om het splijten van het hout te verhinderen. [N 33, 251] II-11
handvatten sleeuwen: slīu̯ǝ (Tessenderlo) Beide handvatten van de steel van de zeis te zamen genomen. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en de toelichtingen bij de lemma''s ''steel van de zeis'', ''bovenste handvat'' en ''onderste handvat''. De opgaven moeten worden gelezen als meervouden of collectiva. [N 18, 67 b en c add.; JG 2c; A 14, 5; L 45, 5] I-3