e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoed (alg.) hoed: hoed (Tessenderlo, ... ), hu:t (Tessenderlo), hut (Tessenderlo), hut - huj (Tessenderlo), hūt (Tessenderlo), hūt - hui (Tessenderlo), ūt (Tessenderlo) hoed [RND] || hoed (enkelvoud - meervoud) [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)], [ZND m] || hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)] || Hoed. Is die hoed voor u, Jef? [ZND 09 (1925)] III-1-3
hoed: spotnamen hondskot: honskoͅt (Tessenderlo), stoofbuis: Stoofbuis.  stofboͅys (Tessenderlo) hoed, hoge ~: spotbenamingen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)] || hoed: spotbenamingen [weerhaan, sjeuvel, sjtift, tups, teps, tips, tömps, döppe, tietsj, dinkerik] [N 25 (1964)] III-1-3
hoeden van koeien hoeden: hujǝ (Tessenderlo), hyjǝn (Tessenderlo), hyǝn (Tessenderlo), hø̜̄jǝn (Tessenderlo), weiden: wāǝn (Tessenderlo) [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11
hoedenspeld hoedenspeld: huəjspel (Tessenderlo) speld op een dameshoed [heujespang] [N 25 (1964)] III-1-3
hoef hoef: huf (Tessenderlo), hū.f (Tessenderlo), hoorn: hōrǝ (Tessenderlo  [(bovenste kant van hoef)]  ), voet: vūt (Tessenderlo) [S 14; L 1a-m]Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14] I-11, I-9
hoef van de koe voet: vut (Tessenderlo), vūt (Tessenderlo) De hoef van de koe, in zijn geheel. [N 3A, 119a; JG 1a, 1b] I-11
hoefbalk zijbalk: zę̄balǝk (Tessenderlo) Elk van balkjes of stangen aan de voor- en achterzijde van de hoefstal waarop de voet van het paard rust tijdens het beslaan. [N 33, 375] II-11
hoefijzer hoefijzer: huf˱ē̜zǝr (Tessenderlo) IJzeren hoefbescherming, meestal in de vorm van de onderrand van de hoef. Het hoefijzer wordt doorgaans met behulp van hoefnagels aan de hoef bevestigd. Zie ook afb. 221 en het lemma ɛhoefijzer met speciale vorm of uitrustingɛ.' [N 13, 84; N 33, 352; L 35, 104; L 27, 6 add.; JG 1a; JG 1b; monogr.; Vld.] II-11
hoefijzerdoorslag doorslag: dørslax (Tessenderlo) Soort smalle beitel met vierkant-spitse punt waarmee de gaten, die in de gleuf van het hoefijzergevormd zijn, worden doorgeslagen. Zie ook afb. 227. [N 33, 361] II-11
hoefijzersmeedtang vuurtang: vȳrtaŋ (Tessenderlo) Tang met platte bekken om hoefijzers tijdens het smeden vast te houden. [N 33, 34b; N 33, 174] II-11