e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klauteren klefferen: klefferen (Tessenderlo, ... ), kruipen: kroəpən (Tessenderlo) klauteren [ZND 01 (1922)] || Op een boom klauteren [ZND 27 (1938)] III-1-2
klauw greep: grēp (Tessenderlo) Het onderste klauwvormige gedeelte van het staakijzer dat in het middendeel van de rijn grijpt. De klauw is in functie vergelijkbaar met de kop van het staakijzer in watermolens. Zie ook afb. 61. [N O, 14l; N O, 15e; A 42A, 16; Sche 44; N D, 17] II-3
klauwhamer klauwhamer: klãfhǭmǝr (Tessenderlo) Hamer waarvan de kop een gespleten en vaak ook gekromd uiteinde heeft, waarmee men spijkers uit het hout kan trekken. Van de klauwhamer bestaan verschillende uitvoeringen. Het oudere model heeft meestal geen gekromde hamerpin, het recentere model wel. Zie ook afb. 87. [N 53, 131; monogr.] II-12
klaver, algemeen klaver: klāvǝr (Tessenderlo), klǭvǝr (Tessenderlo) De klaver- en klee-varianten in dit lemma vormen de verzamelnaam voor allerlei klaversoorten uit de familie van de Vlinderbloemigen. Klaver werd tot 1950 geteeld als groenvoer en als stoppelgewas. In de Nijmeegse lijst is niet naar de afzonderlijke soorten of naar de algemene naam gevraagd, alleen naar de benamingen voor verschillende oude klaversoorten. Hier zijn, naast de algemene naam in dit lemma, eerst enkele meestvoorkomende soorten apart behandeld en is tot slot een verzamellemma Andere Oude Klaversoorten toegevoegd. De scheiding in het Nijmeegse materiaal is achteraf aangebracht, op grond van de gewasnaam, de opmerkingen van de zegslieden en andere bronnen. Zie ook WBD.I, afl. 8, blz. 1408. [N 14, 83; JG 1a, 1b, 2b, 2c; A 4, 10; L 1, a-m; L B2, 348; L 20, 10; Wi 50; S 18; monogr.] I-5
klaveren in het kaartspel klaveren: klavərə būr (Tessenderlo) Klaveren: klaveren boer. [ZND 01 (1922)] III-3-2
kledij, kleren dingen: `t dingen (Tessenderlo), dinge (Tessenderlo), dingen (Tessenderlo, ... ), klerage: kliejerazie (Tessenderlo), klierage (Tessenderlo), kliërazie (Tessenderlo), kleren: Ev.: kliët.  klieëren (Tessenderlo), t dinge, ploete, lijnwaad, kluft]: kleedsel (Tessenderlo) Kent ge een verzamelwoord voor "de kleren"(kleerage, of een ander woord). [ZND 36 (1941)] || kleding, kledij (verzamelnaam) [kleerazie, klejaasj] [N 23 (1964)] || kleren, kledingstukken [kleer [N 23 (1964)] || Kleren. Ga eens en wees zo goed, en zeg aan uw zuster dat ze de kleren van uw moeder moet afnaaien en met de borstel afborstelen [ZND 04 (1924)] III-1-3
kleerkast kleerkast: klīərkas (Tessenderlo) kleerkast [ZND 34 (1940)] III-2-1
kleerkist, kleerkoffer kist: kest (Tessenderlo) Een houten koffer om (kleeren in te bewaren). [ZND 28 (1938)] III-2-1
kleerluis kleerluis: kleerluis (Tessenderlo) kleerluis die eieren legt in de naden van vuile onderkleren [N 26 (1964)] III-4-2
kleermaker kleer-/kledermaker: kliǝrmøǝr (Tessenderlo), kliǝrmǭkǝr (Tessenderlo) Algemene benaming voor persoon die kleren maakt. [N 59, 197a; L 1a-m; L 28, 2; S 18; monogr.] II-7