e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koudbeitel koude beitel: kęjǝf˱ bãtǝl (Tessenderlo), koude tranche: kęjǝvǝ trɛ̄ns (Tessenderlo) In het algemeen een beitel waarmee op koud ijzer wordt gewerkt. De koudbeitel is meestal zeskantig in doorsnee, soms ook rond of ovaal. Het werktuig wordt voor diverse werkzaamheden gebruikt zoals het weghakken van bramen en lasslakken, het doorhakken van bouten en het splijten van metaal. De koudbeitel is soms van een steel voorzien. Zie ook afb. 49. [N 33, 109; N 33, 112-113; N 64, 69b; monogr.] II-11
koude bouw koude bouw: kɛ̄vǝ bɛ̄j (Tessenderlo) Manier van raten bouwen waarbij de raten met de smalle kant naar het vlieggat zijn gekeerd, dwars op het vlieggat. De term koude bouw duidt niet op temperatuur. [N 63, 17b; N 63, 17c] II-6
koude drukte maken veel laweit maken: veul lawaat maoken (Tessenderlo), veel zjaar maken: cf. WNT XXVIII kol. 1378 s.v. "zjèren - zjèèren, zjerren, zjarren"cf. Joos s.v. "zjaar": grote zjaar = groot vertoon; cf. Schuermans s.v. "beschar"etc.  veel zaar maken (Tessenderlo) veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)] III-1-4
koudvuur vuur: vuur (Tessenderlo) Koudvuur: versterf van weefsel of lichaamsdelen door afsluiting van de bloedtoevoer; gangreen (vuur). [N 107 (2001)] III-1-2
kous met knoopjes get: gette (Tessenderlo), getə (Tessenderlo) kousen met knoopjes die over de gewone kousen worden gedragen [slopkouse, sjlopehaoze, sjloebe] [N 24 (1964)] III-1-3
kous: algemeen kous: koe:s (Tessenderlo), kuis (Tessenderlo, ... ), kūīs (Tessenderlo), kø͂ͅs (Tessenderlo), o is ook nog eens doorstreept  kōͅs (Tessenderlo, ... ), zonder i- of j-klank te horen  kuis (Tessenderlo), n kousen]: lange kèùse (Tessenderlo), laŋə køͅsə (Tessenderlo), slob: slob (Tessenderlo), mannenkous  sloͅb (Tessenderlo) kous [ZND m], [ZND m] || kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)] || Kous, een paar kousen. Bedoeld wordt het kledingsstuk dat gebreid of geweven wordt en de voet en het gehele been tot boven de knie bedekt (fr. bas) [ZND 48 (1954)] || kous, lange beenbekleding [haos, hous, sjtrump [N 24 (1964)] || Kous. Wat is de juiste uitspraak van kous (beenbekleding) ? [ZND 47 (1950)] III-1-3
kousenband kousenband: koesəbant (Tessenderlo), kèùseband (Tessenderlo), køͅsəbant (Tessenderlo) kousenband [ZND 01 (1922)] || kousenband om het bovenbeen [bendel, binjel haozebendel, ongerbinjel, kousenbendel] [N 24 (1964)] III-1-3
kouter kouter: kø̜̄(i̯)tǝr (Tessenderlo) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1
kozijn deurkader: dø̜jǝrkādǝr (Tessenderlo), deurstijl: dø̜jǝrstē̜l (Tessenderlo), kader: kādǝr (Tessenderlo), raamkader: rǭmkādǝr (Tessenderlo), raamstijl: rǭmstē̜l (Tessenderlo), stijl: stē̜l (Tessenderlo) Houten of metalen raamwerk, bestaande uit twee stijlen met een boven- en onderdorpel, waarin een deur of raam wordt aangebracht. In Q 113 zijn kozijnen pas kort in gebruik. Voorheen paste men een constructie toe die 'blindraam' of 'rabat' werd genoemd. Daarbij werd in de massief gemetselde muur een opening gelaten waarin later het deur- of raamkozijn werd geplaatst. Het houtwerk van zo'n blindraam werd door middel van de pleisterlaag vastgezet. De kozijnen die tegenwoordig worden gebruikt, zijn dikker dan het kozijn dat bij de blindramen gebruikelijk was. Zij steken aan de binnen- en aan de buitenkant verder naar voren en worden vastgezet met behulp van kozijnankers, die tussen de voegen van de beide spouwmuren worden gemetseld. In verband met deze verankering in het metselwerk wordt het kozijn van tevoren geplaatst (Lochtman, pag. 42). Zie ook het lemma 'Muurraam'. [N 32, 10a-c; N 55, 6a-c; monogr.; div.] II-9
kozijnanker houvast: (mv)  hē̜jǝfástǝ (Tessenderlo) L-vormig ijzer waarmee een kozijn in de muur wordt vastgezet. Volgens een invuller uit L 289 werden kozijnen vroeger slechts met spijkers vastgezet. Het kozijnanker is een ontwikkeling van latere tijd. Zie voor het woordtype 'dook' (K 318, L 414) ook de toelichting bij het lemma 'Dook'. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(kozijn)-' het lemma 'Kozijn'. [N 32, 11a; N 55, 18a; monogr.] II-9