e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lijvig cremig: krē̜mex (Tessenderlo) Gezegd van verf die dikvloeibaar is. [N 67, 75a] II-9
limburgse klei leem: lēm (Tessenderlo) Vraag N 27, 42 vroeg naar benamingen voor löss of ø̄Limburgse kleiø̄ en vraag N 27, 45 naar die voor de ø̄bruine, taaie, Limburgse klei, vooral langs hellingenø̄. Op grond van de antwoorden zijn deze vragen tot √©√©n lemma versmolten. Van Dale (elfde druk, blz. 1610) definieert löss als volgt: ø̄vruchtbare, weinig plastische leemsoort, licht vuilgeel of roodgeel van kleur, in Nederland ook wel Limburgse klei genoemdø̄. [N 27, 42; N 27, 45; N 27, 33] I-8
lindehoning lindehonig: lenǝhø̜nex (Tessenderlo) Honing afkomstig van de lindebloesem. De linde is met koolzaad, heide, fruit en klaver één van de belangrijkste drachtbronnen. Men spreekt van lindehoning, heihoning enz., wanneer de nectar van die bepaalde boom of plant voor het grootste deel de grondstof vormt voor honing. Naast de genoemde drachtbronnen kunnen allerlei soorten bomen en planten als acacia, distel, korenbloem, wilde klaver, boekweit en kastanje leveranciers zijn van nectar. Per plant of boom is de hoeveelheid bloesem en dus ook de nectar van jaar tot jaar wisselvallig en sterk afhankelijk van factoren zoals weer en vruchtbaarheid van de bodem. De verschillende drachtbronnen beīnvloeden kleur, smaak, vochtigheidsgehalte en geur van de honing. Zo is lindehoning amberkleurig en dun vloeibaar met een naar munt zwemende geur (De Roever, pag. 380). [N 63, 112b; Ge 37, 133; monogr.] II-6
liniaal regel: ne regəl (Tessenderlo), nə regel (Tessenderlo) Een liniaal (om rechte lijnen te trekken). [ZND 30 (1939)] III-3-1
linkerkant van het paard handkant: hantkant (Tessenderlo), handzijkant: hantzɛ̄kant (Tessenderlo) Kant waar de voerman het paard leidt. [N 8, 9 en 10] I-9
linkse boor linksdraaiende boor: leŋs˱drǫwǝndǝ bǫwǝr (Tessenderlo) Boorijzer waarbij de borende werking optreedt wanneer het linksom gedraaid wordt. [N 33, 158a] II-11
linkshandig persoon linkse poot: ne lingse poewet (Tessenderlo), linkse, een -: ne lingse (Tessenderlo), slinkse, een -: ne slingsche (Tessenderlo) iemand die meestal zijn linkerhand gebruikt: het is een ... [ZND 37 (1941)] III-1-2
linnen, linnengoed dingen: deŋǝ (Tessenderlo), lijwaad: lē̜vjǝt (Tessenderlo), lē̜vǝt (Tessenderlo) Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.] II-7
lintvoeg rechte voeg: rɛxtǝ vux (Tessenderlo) Horizontale voeg. Zie ook afb. 41. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(voeg)' het lemma 'Voeg'. [N 32, 29b; monogr.] II-9
lintzaagmachine lintzaag: lent˲zǭx (Tessenderlo) Stationaire machine voor het zagen van diverse materialen. Het zaagblad van de lintzaagmachine bestaat uit een stalen band zonder einde dat aan één kant van zaagtanden is voorzien en wordt aangedreven door een elektromotor. Het te zagen materiaal rust op een zaagtafel en wordt tegen het draaiende blad aangedrukt. Met de lintzaag kunnen ook gebogen zaagsnedes worden gemaakt. [N 50, 69; N 53, 16; monogr.] II-12