e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lip lip: lep (Tessenderlo), lip (Tessenderlo, ... ), lippe (Tessenderlo), lippen (Tessenderlo), lyp (Tessenderlo) lip [RND], [ZND 01 (1922)], [ZND m] || rode lippen [ZND 30 (1939)] || Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b] I-9, III-1-1
lip van een hoefijzer lip: lep (Tessenderlo) Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.] II-11
lis (alg.) lis: lis (Tessenderlo) lis [ZND 29 (1938)] III-4-3
litanie van de rozenkrans litanie (<lat.): littenie (Tessenderlo) De litanie van O.L. Vrouw, het slot van het Rozenhoedje [littenïj, lietenïj, lieteniej, lietenej?]. [N 96B (1989)] III-3-3
litteken litteken: letteeken (Tessenderlo), lettiejeken (Tessenderlo), littiə.ən (Tessenderlo) een litteken [ZND 37 (1941)] || litteken [ZND 01 (1922)] III-1-2
liturgisch vaatwerk kelken: keͅləkə (Tessenderlo) De heilige vaten, het liturgisch vaatwerk [kelken, cibories, monstrans]. [N 96A (1989)] III-3-3
liturgische gewaden kazuifels: kasoͅuəfəls (Tessenderlo) De paramenten, de liturgische gewaden. [N 96A (1989)] III-3-3
loeien van de koe in het algemeen blaten: blęʔǝ (Tessenderlo), blɛ̄tǝ (Tessenderlo), bulken: bølǝkǝ (Tessenderlo), toeten: tūtǝ (Tessenderlo) [N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.] I-11
loeien van de koe van pijn blaten: blē̜ʔǝ (Tessenderlo), toeten: tuʔǝ (Tessenderlo) [N 3A, 5e] I-11
loeren loeren: lurə (Tessenderlo), lūre (Tessenderlo) kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)] III-1-1