23396 |
mariabeeld |
lieve-vrouwebeeld:
livreͅiəbēͅlt (K353p Tessenderlo),
onzelievevrouwtje:
oͅs livreͅfkə (K353p Tessenderlo),
oͅs livreͅiə (K353p Tessenderlo)
|
Een beeld van Maria, de moeder van Jezus [Moeder Gods, Moeder Godes, Lievevrouwenbeeld, Mariabeeld?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23589 |
marialied |
marialiedje:
meriejalieke (K353p Tessenderlo)
|
Een Marialied. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21271 |
markt |
markt:
en`t medən vanə met (K353p Tessenderlo),
in `t midde vanne met (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
in `t millet van de met (K353p Tessenderlo),
in t` midə van də met (K353p Tessenderlo),
mɛt (K353p Tessenderlo),
tweeëst over de met (K353p Tessenderlo)
|
Dwars over de markt [ZND 23 (1937)] || In het midden van de markt. [ZND 38 (1942)] || markt [RND]
III-3-1
|
24945 |
marmer |
marber:
marber (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
marrəbər (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
marmer:
maremer (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
marmeren beld (K353p Tessenderlo),
marmər (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
marremer (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
marəmər (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo)
|
marmer [ZND 01 (1922)], [ZND 38 (1942)] || marmeren beeld [ZND 21 (1936)]
III-4-4
|
22739 |
marmeren beeld |
beeld:
marmeren beld (K353p Tessenderlo)
|
Een marmeren beeld. [ZND 21 (1936)]
III-3-2
|
30647 |
marmerglaceerkwast |
glaceerborstel:
glasējǝrbøsǝl (K353p Tessenderlo)
|
Zachtharige kwast die wordt gebruikt voor het opbrengen van zeer dunne olieverftinten over nagebootst marmer. [N 67, 39c]
II-9
|
24350 |
marter |
fis:
steenmarter ondergebracht bij marter, alg.
fis (K353p Tessenderlo)
|
steenmarter [ZND 07 (1924)]
III-4-2
|
22440 |
masker |
mombakkes:
moembakkes (K353p Tessenderlo),
mombakəs (K353p Tessenderlo),
mondbakkes:
monbakkes (K353p Tessenderlo)
|
Een masker (dat op vastenavond gedragen wordt). [ZND 31 (1939)]
III-3-2
|
30093 |
massieve muur |
volle muur:
volǝ [muur] (K353p Tessenderlo)
|
Massieve muur zonder spouw. De dikte van buitenmuren die op deze wijze werden opgemetseld, kon anderhalf-, twee- of tweeëneenhalfsteens zijn. Zie ook het lemma 'Tweesteense muur'. Massieve muren isoleerden slecht warmte en geluid. Bovendien waren ze moeilijk waterdicht te maken. Optrekkend vocht ging men tegen door regelmatig een laag asfaltpapier tussen de voegen te leggen. Zie ook het lemma 'Asfaltpapier'. Het woord '(muur)' is fonetisch gedocumenteerd in het lemma 'Muur'. [N 31, 36a]
II-9
|
32983 |
masteluin |
masteluin:
mastǝlɛi̯n (K353p Tessenderlo)
|
Menggewas, vooral rogge en tarwe dooreen; vroeger bakte men er brood van ("masteluinbrood"), nu wordt het alleen nog als groenvoer gezaaid. Indien het mengsel een andere samenstelling heeft dan rogge en tarwe, dan wordt dat in het lemma aangegeven. De opgaven "groenvoer" zijn in het lemma ''groenvoer'' (1.2.14) ondergebracht. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [koren], zie het lemma ''rogge'' (1.2.4), resp. ''graan, koren'' (1.2.1). [L 39, 15; L lijst graangewassen, 5; monogr.; add. uit L 48, 26; Lu 2, 26]
I-4
|