e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
meeuw algemeen meeuw: mieëf (Tessenderlo) meeuw [Willems (1885)] III-4-1
meid, dienstmeid meisje: māi̯sǝn (Tessenderlo), māsǝ (Tessenderlo), māǝsǝ (Tessenderlo) Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.] I-6
meikever mulder: ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005  meŭlder (Tessenderlo), møͅldər (Tessenderlo) meikever [ZND 01 (1922)] III-4-2
meisje meisje: maske (Tessenderlo), maskən (Tessenderlo), maəskə (Tessenderlo), màskə (Tessenderlo), cf. VD s.v. "meiske, meisken  klaa maaəskə (Tessenderlo), məskən (Tessenderlo) klein meisje [ZND 11 (1925)] || meisje [ZND 01 (1922)], [ZND 11 (1925)] III-2-2
meisjesmuts met afhangende strook capeline (fr.): kaplin (Tessenderlo) meisjesmuts die nauw om het hoofd sluit en met een strook afhangt tot op de schouders [kaaper, kappelin, kapmöts] [N 25 (1964)] III-1-3
meisjespantalon met kanten pijpen plooitjesbroek: Plooikesbroek.  pluəjkəsbruk (Tessenderlo) meisjespantalon (vero) met kanten pijpen die tot onder de knieën reiken [N 25 (1964)] III-1-3
meiziekte meiziekte: majziktǝ (Tessenderlo) Darmaandoening. De meiziekte is onschuldiger dan nosema. De ziekteverschijnselen zijn nagenoeg gelijk aan die van de mijtziekte: de bijen tuimelen naar buiten, kunnen niet vliegen, krabbelen rond met opgezet achterlijf. De ontlasting is zeer dik en vast. Er sterven wel bijen aan maar minder dan aan nosema. Vermoedelijke oorzaak is het gebruik van licht beschimmeld stuifmeel. Heel waarschijnlijk duiden de woordtypen vleugellam, vleugellamheid en kreupel op dezelfde meiziekte. Meiziekte is in het algemeen een verzamelnaam voor diverse kwalen. [N 63, 71d] II-6
melaatsheid melaats: melaats (Tessenderlo) Melaatsheid: lepra, in de huid ontstaan knobbels; de ziekte kan tot afschuwelijke verminkingen leiden (leproosheid, lepra, melaats, lazerij). [N 107 (2001)] III-1-2
melganzevoet mel: mɛl (Tessenderlo) Chenopodium album L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op braakliggend land en bouwland, vooral bij sterke bemesting, en met name ook waar pulpkuilen gestaan hebben. Het heeft witte bloemtrosjes, die van juli tot de herfst bloeien, en bladeren die van boven dof en van onder wit-melig zijn. De hoogte varieert van 15 tot 120 cm. [JG 1a, 1b; A 60A, 83; monogr.] I-5
melk melk: męlǝk (Tessenderlo), mɛlk (Tessenderlo), mɛlǝk (Tessenderlo) De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.] I-11