23353 |
middenschip |
middenbeuk:
medəbøͅk (K353p Tessenderlo)
|
De hoofdruimte, de grote middelruimte van een kerkgebouw [schip, langschip, middenschip, middelsjeep?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
30244 |
middenstijl |
post:
pǫst (K353p Tessenderlo)
|
Het verticale deel in het midden van een kozijn waartegen de twee vleugels van een dubbel raam aanslaan. [N 55, 7b]
II-9
|
24352 |
mier |
mier:
ook in ZND 08, 152a
mīr (K353p Tessenderlo),
muurzeik:
mu(r)zāāike (K353p Tessenderlo),
muzaaikes (K353p Tessenderlo),
ook in ZND 01, a-m (daar alles ingevoerd)
myza:jk (K353p Tessenderlo),
ook in ZND 08, 152a
myzai̯k (K353p Tessenderlo),
muurzeiker:
myzaikərs (K353p Tessenderlo)
|
mier [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)] || mier [zeikdemp(el), -lem, -meik, -diem, -worm, -mier, moer-, muurzeiker, aomzeiksel, aomezeik] [N 26 (1964)] || mier, alg. [DC 43 (1968)]
III-4-2
|
24423 |
mierenei |
ei:
ai (K353p Tessenderlo)
|
mierenei [zeekmoejerseike] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24424 |
mierenhoop |
braggennest:
muzaaikes-, braggenest (K353p Tessenderlo),
muurzeikersnest:
muzaaikes-, braggenest (K353p Tessenderlo)
|
mierennest [zeekmoejersnest] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24353 |
mijt |
mot:
mŏt (K353p Tessenderlo)
|
mijt [Willems (1885)]
III-4-2
|
33094 |
mijt afdekken |
dekken:
dękǝ (K353p Tessenderlo)
|
De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
28569 |
mijtziekte |
krabbelziekte:
krabbelziekte (K353p Tessenderlo)
|
Acariose. Ziekte in de luchtwegen, veroorzaakt door de Acarismijt. Deze mijt dringt de luchtwegen van de bij binnen en voedt zich met lichaamssappen. De afscheidingsprodukten van de mijten vergiftigen langzaam de getroffen bij. Door snelle vermenigvuldiging van de mijten verstoppen de luchtbuizen, zodat de bij sterft. Bij sterke aantasting kunnen gehele kolonies bijen aan deze ziekte ten onder gaan. Chemische medicamenten kunnen ter bestrijding toegediend worden. Tot voor kort werd deze ziekte bestreden door het doden van bijenvolken en vervoersverboden door de overheid. [N 63, 71b; N 63, 71a; monogr.]
II-6
|
21745 |
mikken |
mikken:
mi-ə (K353p Tessenderlo),
mikke (K353p Tessenderlo),
mikke(n) (K353p Tessenderlo),
mikken (K353p Tessenderlo),
miʔn (K353p Tessenderlo),
mɛkkən (K353p Tessenderlo),
de kk wordt niet uitgesproken
mi-en (K353p Tessenderlo)
|
lonken (mikken) [RND] || Mikken. [Willems (1885)] || Op iemand mikken (om met een boog of geweer te schieten). [ZND 38 (1942)]
III-3-2
|
34112 |
miltkuilen |
miltkuilen:
meltkǫu̯ǝlǝ (K353p Tessenderlo)
|
Holten in het lijf van een niet fraai gebouwde koe. [N 3A, 146; monogr.]
I-11
|