e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
middenschip middenbeuk: medəbøͅk (Tessenderlo) De hoofdruimte, de grote middelruimte van een kerkgebouw [schip, langschip, middenschip, middelsjeep?]. [N 96A (1989)] III-3-3
middenstijl post: pǫst (Tessenderlo) Het verticale deel in het midden van een kozijn waartegen de twee vleugels van een dubbel raam aanslaan. [N 55, 7b] II-9
mier mier: ook in ZND 08, 152a  mīr (Tessenderlo), muurzeik: mu(r)zāāike (Tessenderlo), muzaaikes (Tessenderlo), ook in ZND 01, a-m (daar alles ingevoerd)  myza:jk (Tessenderlo), ook in ZND 08, 152a  myzai̯k (Tessenderlo), muurzeiker: myzaikərs (Tessenderlo) mier [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)] || mier [zeikdemp(el), -lem, -meik, -diem, -worm, -mier, moer-, muurzeiker, aomzeiksel, aomezeik] [N 26 (1964)] || mier, alg. [DC 43 (1968)] III-4-2
mierenei ei: ai (Tessenderlo) mierenei [zeekmoejerseike] [N 26 (1964)] III-4-2
mierenhoop braggennest: muzaaikes-, braggenest (Tessenderlo), muurzeikersnest: muzaaikes-, braggenest (Tessenderlo) mierennest [zeekmoejersnest] [N 26 (1964)] III-4-2
mijt mot: mŏt (Tessenderlo) mijt [Willems (1885)] III-4-2
mijt afdekken dekken: dękǝ (Tessenderlo) De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
mijtziekte krabbelziekte: krabbelziekte (Tessenderlo) Acariose. Ziekte in de luchtwegen, veroorzaakt door de Acarismijt. Deze mijt dringt de luchtwegen van de bij binnen en voedt zich met lichaamssappen. De afscheidingsprodukten van de mijten vergiftigen langzaam de getroffen bij. Door snelle vermenigvuldiging van de mijten verstoppen de luchtbuizen, zodat de bij sterft. Bij sterke aantasting kunnen gehele kolonies bijen aan deze ziekte ten onder gaan. Chemische medicamenten kunnen ter bestrijding toegediend worden. Tot voor kort werd deze ziekte bestreden door het doden van bijenvolken en vervoersverboden door de overheid. [N 63, 71b; N 63, 71a; monogr.] II-6
mikken mikken: mi-ə (Tessenderlo), mikke (Tessenderlo), mikke(n) (Tessenderlo), mikken (Tessenderlo), miʔn (Tessenderlo), mɛkkən (Tessenderlo), de kk wordt niet uitgesproken  mi-en (Tessenderlo) lonken (mikken) [RND] || Mikken. [Willems (1885)] || Op iemand mikken (om met een boog of geweer te schieten). [ZND 38 (1942)] III-3-2
miltkuilen miltkuilen: meltkǫu̯ǝlǝ (Tessenderlo) Holten in het lijf van een niet fraai gebouwde koe. [N 3A, 146; monogr.] I-11