e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nascharren, naoogsten koren scharren: kōrǝ sxārǝ (Tessenderlo), naoogsten: nǭøstǝ (Tessenderlo) De akker naoogsten met een rijf of houten hark. De boer deed dit doorgaans zelf, in tegenstelling tot het aren lezen dat dan door anderen werd gedaan. Zie de toelichting bij het lemma ''aren lezen'' (5.2.4). [N 15, 38a; JG 1a, 1b; L 34, 40; monogr.; add. uit N 15, 35; N 18, 93] I-4
natjagen heetlopen: hiǝtluǝpǝ (Tessenderlo) Het jagen bij grote warmte en flinke honingdracht waardoor de bijen besmeurd kunnen worden door uitvloeiende, ongezegelde honing. De informanten van L 289 en L 333 merken op dat dit natjagen bij een goede imker niet voorkomt. [N 63, 89; monogr.] II-6
natuurlijke waterloop beek: bēk (Tessenderlo), vliet: vlit (Tessenderlo) Natuurlijke, smal stromende waterloop. [N 27, 25; N 27, 24; A 2, 48; A 10, 21; A 20, 1d; A 20, 1c; AGV, m1; L 24, 17; L 24, 27; L 33, 10; L 37, 15; R I, 23; S 33; monogr.] I-8
natuursteen moellon: mǝlōn (Tessenderlo) In de natuur aangetroffen steen die al dan niet met gereedschappen bewerkt is. In het eerste geval spreekt men van breuksteen, in het tweede van gehouwen steen. Tot de natuursteen worden onder meer kalksteen of hardsteen, graniet, zandsteen en tufsteen gerekend. De natuursteen staat in tegenstelling tot de kunststeen, die uit verschillende grondstoffen vervaardigd wordt. Zie ook de lemmata 'Hardsteen' en 'Zandsteen'. [N 30, 55c; N 30, 55g; N 30, 56; N 31, 31a; monogr.] II-9
nauwelijks stekende bijen goede bijen: goede bijen (Tessenderlo) Volk dat nauwelijks steekt. Het ene ras is zachtaardiger dan het andere. Dit kan een gevolg zijn van veredeling op zwermtraagheid en krachtig broeden. Deze twee factoren verminderen de lust tot steken. [N 63, 73e; Ge 37, 126; monogr.] II-6
navel nagelbuik: naogelbouïk (Tessenderlo), no:gəlboik (Tessenderlo) Navel (Fr. nombril). [ZND 05 (1924)] III-1-1
navelbandje bandje: baŋtšə (Tessenderlo) navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] III-2-2
neef kozijn: kozén (Tessenderlo), kóózééjn (Tessenderlo), neef: nééf (Tessenderlo) neef [ZND 11 (1925)] III-2-2
neep, klemhout klosje: klǫskǝ (Tessenderlo) Een stukje hout dat op de molenwand is aangebracht om de gaffelreep vast te zetten. In l 265 gebruikte men hiervoor een v-vormig uitgesneden plankje, waar men het touw onder klemde. [N O, 25q] II-3
neerstrijken op de vliegplank thuiskomen: tǭskomǝn (Tessenderlo) Het neerstrijken van de bij op de vliegplank van korf of kast, wanneer ze na een honingvlucht thuiskomt. [N 63, 45] II-6