e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
neet, luizenei neet: neet (Tessenderlo) neet, luizenei [N 26 (1964)] III-4-2
negblokken sluitstenen: slǭwǝtstijǝn (Tessenderlo) Bergstenen blokken die in het metselwerk worden aangebracht ter verlevendiging van venster- en ingangsneggen. Zie ook afb. 52. Volgens de invuller uit Q 121c konden de negblokken uit mergel, kunststeen of hardsteen vervaardigd zijn. [N 32, 12a] II-9
negenoog negenoog: ne:gənuəch (Tessenderlo, ... ) negenoog (bloedzweer, fr. juroncle) [ZND 05 (1924)], [ZND 05 (1924)] III-1-2
nek nek: nek (Tessenderlo), neͅk (Tessenderlo, ... ), nɛk (Tessenderlo) nek [N 10b (1961)] || Nek: achterste deel van de hals [N 106 (2001)] || Zie afbeelding 2.12. [JG 1a, 1b] I-9, III-1-1
nemen, pakken nemen: neme (Tessenderlo, ... ), nemen (Tessenderlo), nême (Tessenderlo) nemen [ZND 25 (1937)], [ZND m] III-1-2
nerfkant haarkant: hǫwǝrkãnt (Tessenderlo) De kant van de huid waar het haar heeft gezeten. [N 60, 3a; N 60, 3c; N 36, 2a] II-10
nest nest: nĕst (Tessenderlo), neͅst (Tessenderlo) nest [Willems (1885)], [ZND m] III-4-1
nestkastje nestkastje: nëstkaske (Tessenderlo) vogelkastje: Hoe noemt u in uw dialect een kastje voor vogels om in te nestelen dat men aan het huis of een boom hangt? [N 100 (1997)] III-4-1
nestverlater vlug: ze zèn vlug (Tessenderlo), vlugge jong: vlùgə juŋ (Tessenderlo) jonge vogel in staat uit te vliegen [ZND 36 (1941)] III-4-1
neteldoek neteldoek: nēʔǝldok (Tessenderlo) Oorspronkelijk uit netelgaren, later van licht katoen of mousseline vervaardigd los weefsel in effen binding (Van Dale, pag. 1812). De woordtypen zaandoek, kaasdoek en biestdoek duiden erop dat neteldoek ook gebruikt wordt om melk door te zeven, terwijl berendoek wijst op het feit dat neteldoek dienst kan doen als persdoek bij de bereiding van bessensap. Neteldoek wordt ook gebruikt om kwark te maken. [N 62, 83; N 62,82; N 62, 98; MW; Wi 11; monogr.] II-7