e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
niet behouden herlopig: hǝrluǝpex (Tessenderlo) Niet bevrucht. De koe wordt drie weken na de dekking weer tochtig. [N 3A, 32b] I-11
niet drachtig muntig: møntex (Tessenderlo) [JG 1a, 1b; Gwn V, 4; monogr.] I-11
niet gehalveerde poortvleugel slag: slax (Tessenderlo) Een scharnierende poort bestaat meestal uit twee vertikaal verdeelde planken helften of vleugels. Bedoeld wordt een poortvleugel die niet zelf nog eens gehalveerd is. Zie voor dit laatste het lemma "gehalveerde poortvleugel" (4.1.7). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 18.c bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42a; monogr.] I-6
niet haaks uit de haak: øʔ ǝn hǭk (Tessenderlo) Gezegd van een raam of deur. [N 55, 64a] II-9
niet of niet goed voren het stropt: hǝt strǫpt (Tessenderlo) Aan het begin van een nieuwe voor kan het gebeuren - vooral als men de ploegstaart niet stevig vasthoudt - dat de ploeg niet of moeilijk de grond in wil: het ploeglichaam trekt een streep over de harde voor of pakt deze slechts ten dele. Een ploeg voort niet goed, als hij - niet goed afgesteld zijnde - te veel of te weinig grond grijpt of de losgeploegde aarde te hoog opwerpt. Er ontstaan evenmin mooie voren, als er kweekgras, onverteerde mest e.d. in het om te ploegen land zitten en als er zich mest vastzet aan de ploegschei. [JG 1a; N 11A, 124c; monogr.] I-1
nieuwjaar nieuwejaar: nīēvəjòər (Tessenderlo), J. v. Poel.  nə gəlukkigə nīvə jaər (Tessenderlo), nieuwjaar: niefjaar (Tessenderlo) Een gelukkig nieuwjaar. [ZND 10 (1925)] || Zalig (of Gelukkig, enz.) Nieuwjaar! [ZND 05 (1924)] III-3-2
nieuwjaar wensen nieuwejaar wensen: J. v. Poel.  nīvəjaər wensə (Tessenderlo) Nieuwjaar wensen. [ZND 10 (1925)] III-3-2
nieuwsgierig kijken scheel bezien: schél bəzin (Tessenderlo) kijken: nieuwsgierig kijken [blieke, spitsmoele] [N 10 (1961)] III-1-1
niezen niezen: nisən (Tessenderlo) niezen [ZND 05 (1924)] III-1-2
nijdnagel ijnagel: ēͅnōͅgəls (Tessenderlo), lijnagel: lainaogel (Tessenderlo), nagelenbuik: noͅgələbōͅuək (Tessenderlo), nijnagel: nijnoagel (Tessenderlo), nɛnogəls (Tessenderlo), nijwortel: nijwettel (Tessenderlo) ik heb een nijdnagel (waar de huid langs de vingernagel inscheurt) [ZND 31 (1939)] || ik heb twee nijdnagels (bijwas langs de vingernagel; Fr. envie) [ZND 05 (1924)] || stroopnagel (ingescheurd vlees aan de nagelrand) [N 10b (1961)] III-1-2