e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
op oppers zetten, opperen opopperen: upø̜pǝrǝn (Tessenderlo) Het bijeenwerken in de grootste soort hooihopen, oppers, die in het veld en direct op de grond, worden gemaakt; ze kunnen wel tot 3 meter hoog worden opgezet. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de opper, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''opper''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''opper''.' [N 14, 111; JG 1a, 1b; monogr.] I-3
op retraite gaan op retraite (fr.) gaan: oep retréét gaon (Tessenderlo) In retraite gaan, in retraite zijn. [N 96B (1989)] III-3-3
op rijen zetten rijen scharren: [rijen] sxārǝ (Tessenderlo) Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.] I-3
op steigerhoogte op stellinghoogte: up stɛleŋhuwǝxtǝ (Tessenderlo) Gezegd van metselwerk dat zover is gevorderd, dat men gebruik moet gaan maken van een steiger of de bestaande steiger moet gaan verhogen. [N 31, 46b; monogr.] II-9
op stelten lopen op stelten lopen: de joenges loeëpen oep stelten (Tessenderlo), də juøəs lūëp`n up steͅl`ŋ (Tessenderlo) De jongens lopen op stelten (stok met voetplankje). [ZND 07 (1924)] III-3-2
opdekwerk binnenaanslag: benǝnǭnslax (Tessenderlo) Het gedeelte van de raamvleugel of deur dat ter voorkoming van tocht over de kozijnstijl heen ligt. [N 55, 13] II-9
opdoeken opdoeken: updukǝn (Tessenderlo) Een doek onder de korf steken. De uiteinden van de doek worden met pinnetjes of oognagels vastgezet aan de korfwand. Hierdoor verhindert men het wegvliegen van de bijen tijdens het reizen. [N 63, 104a; JG 2b-5, add.; monogr.] II-6
opeenschuiven stroppen: stroppen (Tessenderlo) Op elkaar schuiven (stroppen, schuiven) [N 108 (2001)] III-1-2
open broed open broed: open broed (Tessenderlo) Broed dat nog niet afgesloten of verzegeld is. De toekomstige bij zit dan nog in het stadium van ei en larf. [N 63, 25a; N 63, 20a; N 63, 22c] II-6
open zwaluwstaart zwalvenstaart: zwálǝvǝstɛt (Tessenderlo) Haakse hoekverbinding waarbij de uiteinden van de beide stukken hout van zwaluwstaartvormige pennen voorzien zijn. Het kopshout van beide reeksen pennen is op de buitenhoek zichtbaar. Zie ook afb. 135. [N 54, 55d] II-12