e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opnaaisel koppel: kǫpǝl (Tessenderlo) Omgenaaide plooi in een kledingstuk waardoor het korter wordt. [N 62, 20] II-7
opnieuw beginnen opnieuw beginnen: oepnief beginnen (Tessenderlo), opnift bəginnən (Tessenderlo), optenieuw beginnen: oeppenift bəginne (Tessenderlo), vanher beginnen: van haar beginne (Tessenderlo), van haar bəgEnnən (Tessenderlo), van haar bəginnnə (Tessenderlo), van haar bəginnə (Tessenderlo) opnieuw beginnen: veel dialecten kennen nog andere woorden dan opnieuw [ZND 40 (1942)] III-1-4
opper opper: ǫpǝr (Tessenderlo) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3
opperhuid vel: veͅl (Tessenderlo) opperhuid [N 10 (1961)] III-1-1
oppoffen oppoffen: uppufǝ (Tessenderlo) Tot een pof opnemen. [N 62, 29] II-7
oprispen opwerpen: oepwərpen (Tessenderlo), upwərəpen (Tessenderlo) oprispen [ZND 05 (1924)] III-1-2
opruimer, ruimijzer, handspitsboor ruimer: rǫwǝmǝr (Tessenderlo), wringijzer: vreŋē̜zǝr (Tessenderlo) In het algemeen een werktuig om geboorde gaten ruimer te maken of te zuiveren. Er bestaan verschillende uitvoeringen van het ruimijzer. Vaak is het uitgevoerd als een lange, priemvormige, piramidale staaf van gehard staal. De doorsnede van het werktuig is dan meestal vijfhoekig, maar er bestaan ook kortere, kegelvomige ruimijzers waarin verschillende, naar de top toe lopende groeven gevijld zijn, die een snijdend effect veroorzaken. De opruimer kan in de boormachine worden gespannen met of de hand worden gedraaid. In het laatste geval wordt het werktuig dan soms geplaatst in een wringijzer, een staaf met in het midden een vierkant, verstelbaar gat. Zie ook afb. 131. [N 33, 136; N 33, 144; N 33, 163; N 33, 337; N 64, 64; N 66, 17f; monogr.] II-11
opschuiven opschuiven: opschouëven (Tessenderlo) Opschuiven: in zijwaartse richting schuiven (opschikken, schavielen, opschuiven, opzij gaan) [N 108 (2001)] III-1-2
opsnijder opdraaier: up˱drǫwǝr (Tessenderlo  [(werd gebruikt voor het afwerken van de binnenkant van de kap)]  ) Een werktuig dat lijkt op het bodemmes en dient om de binnenkant van de klompopening van de in de heulbank geplaatste klomp glad te maken en bij de afwerking van de klomp de scherpe kanten aan de binnenkant van de klompopening weg te snijden. De afmetingen van de opsnijder variëren al naar gelang de werkzaamheden die er mee moeten worden uitgevoerd. Zie ook afb. 248. [A 29a, 10a-b; A 29a, 11a-b; A 29a, 12a-c; Bakeman 8; monogr.] II-12
opspijlen stekken: stekken (Tessenderlo) De korf van spijlen voorzien. Zie ook het lemma Verstevigingsspijlen. [N 63, 7a] II-6