e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
parochie parochie: `kerkelijke gemeente + pastoor`  ən parochi (Tessenderlo), `kerkelijke gemeente`  ən parochie (Tessenderlo) Een parochie; dit woord kan betekenen zoals in het Nederl. "kerkelijke gemeente met een pastoor"ofwel eenvoudig "dorp"; welke betekenis heeft het bij u? [ZND 40 (1942)] III-3-3
pasbank pasplank: pasplãŋk (Tessenderlo) Bankje, tafeltje of houten blok waarop de ene klomp van een paar in wording, model staat voor de andere. De linker- en de rechterklomp van een paar moeten elkaars spiegelbeeld zijn. [N 97, 12; A 29a, 3] II-12
pasen pasen: paose valt laot (Tessenderlo) Paschen valt laat. [ZND 34 (1940)] III-3-3
pasgeboren kalf nuchtere mutten: nøxtǝrǝ mø.tǝ (Tessenderlo) [N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
pasklaar in de pas: en ǝ pas (Tessenderlo), pasklaar: pasklęjǝr (Tessenderlo) Gezegd van een kledingstuk wanneer het zo ver klaar is dat men het kan komen passen. [N 62, 8; MW] II-7
pasmodel maatbroek: mǭt˱bruk (Tessenderlo), maathemd: mǭthøm (Tessenderlo), maatkleed: mǭtkli-jǝt (Tessenderlo) Kledingstuk dat tot model dient voor een ander kledingstuk of naar grondpatroon uitgevoerd model in dunne katoen, bedoeld als hulpmiddel voor het controleren van de pasvorm (Het Beste Naaiboek, pag. 496). [N 62, 5] II-7
passement galon: gal-n (Tessenderlo) Sierlint. Boordsel, band of snoer gebruikt tot versiering of omzoming van kledingstukken, meubelzittingen enz. Wat het woordtype galon betreft merken de informanten uit L 265 en L 298a op dat dit sierbandjes zijn met ingeweven figuurtjes of gouddraad erop. [N 62, 58c; N 62, 58b; N 62, 58d; MW] II-7
passen aanpassen: ǭmpasǝ (Tessenderlo), goed zitten: zit xōēt (Tessenderlo), passen: passen (Tessenderlo, ... ), pasǝ (Tessenderlo) Bij het maken van de ene klomp van een paar steeds nagaan of het correspondeert met de andere klomp op de pasbank. [N 97, 62] || Een kledingstuk passen om te zien of het goed zit en de juiste maat heeft. [N 59, 73; N 62, 8; L 48, 1; monogr.] || Hoe zegt U: het kledingstuk zal goed zitten [N 62 (1973)] || Passen. Nauwkeurig sluiten, goed staan, gezegd van kleding [passen, mikken] [N 114 (2002)] || Passen. Wie een nieuwe jas bestelt laat zich de maat nemen en moet later naar de kleermaker om het kledingstuk te gaan ... Welk woord gebruikt uw dialect hier? (fr. essayer) [ZND 48 (1954)] II-12, II-7, III-1-3
pastinaak pastenakenpoten: pasənoͅəpuətn (Tessenderlo) pastinaak [ZND 05 (1924)] I-7
pastoor pastoor (<lat.): pastu.ər (Tessenderlo), m  nə pastu.ər (Tessenderlo) pastoor [RND] || Pastoor. [ZND 14 (1926)] III-3-3