e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pezerik pezerik: pēzǝrek (Tessenderlo) De uitgesneden roede van het varken die gebruikt wordt om het zaagblad te smeren, bijvoorbeeld wanneer door nat hout gezaagd moet worden. Zie ook afb. 28. [N 50, 39b; N 53, 27; monogr.] II-12
pianoscharnier pianoscharnier: pijānōsxárnīr (Tessenderlo) Scharnier waarvan de bladen zich over de gehele lengte van de deur uitstrekken. [N 54, 90] II-9
piekeren dromen: hij zat daar altijd te druëmen (Tessenderlo), hij zat daor altijd te drumen (Tessenderlo), piekeren: hij zat dao altij e pie-eren (Tessenderlo), prakkiseren: e zit dao altij te pra-ezeire (Tessenderlo), hei zit dao altij te prakkezeire (Tessenderlo), speculeren: hij zat doa altij te spi-eleren (Tessenderlo), hij zpat doa altijd te spikkeleren (Tessenderlo) hij zat daar altijd te mijmeren (onder "mijmeren"verstaan we hier: over zijn zorgen zitten te denken, te piekeren, te prakkezeren) [ZND 39 (1942)] III-1-4
pijl pijl: peil (Tessenderlo) Pijl. [Willems (1885)] III-3-2
pijl van een boog cirkelrond: serǝʔǝlront (Tessenderlo) De hoogte van een gemetselde boog, gemeten tussen de denkbeeldige lijn van de spanning en de kruin. Meestal neemt men voor de pijl 1/5 tot 1/10 gedeelte van de overspanning. Het bepalen van de hoogte van de pijl noemde men in Q 121: 'sprong geven' ('šproŋk jęǝvǝ'). [N 32, 17d; monogr.] II-9
pijn pijn: pɛn (Tessenderlo), pɛ̄n (Tessenderlo) pijn [RND], [ZND 08 (1925)] III-1-2
pijnscheut steek: steek (Tessenderlo, ... ) een schietende pijn in de lenden (geschot ?) [ZND 35 (1941)] || Sterke kriebeling of trekking door pijn veroorzaken (morren, scheut, steek, kramp). [N 107 (2001)] III-1-2
pijpbeen onderbeen: ǫndǝrbiǝn (Tessenderlo), scheenbeen: sxēnbiǝn (Tessenderlo) Het gedeelte van het voorbeen van het paard tussen de knieschijf en de koot tot aan de kogel. Het ondereinde van het pijpbeen vormt het kootbeen. Zie afbeelding 2.23. [JG, 1b; N 8, 32.1, 32.3, 32.6, 32.11, 32.14, 32.15 en 32.16] I-9
pijpenkrul pijpenkrul: pijpenkrul (Tessenderlo) Pijpenkrul. Spiraalvormige haarkrul [pijpenkrul, pijpenlok, papillote] [N 114 (2002)] III-1-1
pijpensteel mondstuk: moondstuk (Tessenderlo), pijpensteel: pijpəsteel (Tessenderlo), pypesteel (Tessenderlo), steel: steel (Tessenderlo, ... ), Of de helft ervan.  steel (Tessenderlo) Pijpensteel. Het dunne buisvormige deel van een pijp. [ZND 41 (1943)] III-2-3