id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
34152 | bij dekking bevrucht | behouden: bǝhęjǝvǝ (Tessenderlo) | De koe is in eerste instantie vermoedelijk bevrucht, als de volgende tochtigheid uitblijft. Na verloop van tijd kan men constateren dat ze drachtig is geworden. [N 3A, 32a] I-11 |
33857 | bij het stappen de hoeven naar buiten bewegen | frans staan: frans stǭn (Tessenderlo), fransen: fransǝ (Tessenderlo) | In dit lemma staan ook de antwoorden op vraag N 8, 77: "met de hoeven naar buiten gekeerd staan". [N 8, 72, 75, 77, 78a en 86] I-9 |
33861 | bij het stappen de hoeven niet voldoende opheffen | sloffen: slūfǝ (Tessenderlo) | [N 8, 80] I-9 |
33859 | bij het stappen de voeten kruiselings plaatsen | kruisslager: krǭu̯ǝslǭgǝr (Tessenderlo) | [N 8, 76] I-9 |
33858 | bij het stappen de voeten naar binnen keren | (een) scheve: sxii̯ǝvǝ (Tessenderlo), haaks: hǭks (Tessenderlo) | De hoeven staan haaks of op zijn Vlaams, in tegenstelling met de Franse stand (zie het vorige lemma). [N 8, 72 en 86] I-9 |
23756 | bijbel | bijbel: béébel (Tessenderlo) | De bijbel [biebel]. [N 96B (1989)] III-3-3 |
32233 | bijberries | belegsels: bǝlęxsǝls (Tessenderlo), valse slagers: vālsǝ slēgǝrs (Tessenderlo) | De beide balken die bij een hoogkar aan de buitenkant tegen en evenwijdig met de berries over de gehele lengte van de karbak worden aangebracht om het bodemvlak te vergroten. Zie ook afb. 197 en het lemma ɛberriesɛ in wld I.13, pag. 38 - 39.' [N G, 54c] II-12 |
32708 | bijeenploegen | bijvoren: bɛ ̝vōrǝ (Tessenderlo), oprijden: uprę̄i̯ǝ (Tessenderlo) | Bijeenploegen is de manier van ploegen (met een niet-wentelbare ploeg), waarbij de voren van twee kanten naar het midden van de akker worden omgekeerd. Men begint in het midden van de akker, waar men twee voren tegen elkaar ploegt. Vervolgens ploegt men de 3e voor tegen de Ie aan, de 4e tegen de 2e, de 5e tegen de 3e, enz. Na iedere voor gaat men, terwijl men de ploeg laat slepen, over de keerstrook naar de andere helft van de akker, om daar de volgende voor te ploegen. Die sleepweg wordt langer, naarmate het ploegwerk vordert. Laaggelegen en natte akkers werden in het midden gewoonlijk wat hoger aangeploegd. Termen met rug lijken daarop te wijzen. Wat de typen in de middel beginnen, in de middel aanschieten, in de midland aanschieten e.d. betreft, die de bedoelde ploegwijze benoemen naar of ook bruikbaar zijn voor het ploegen van de eerste voren daarbij, zie men ook het lemma De Eerste Voor Ploegen, onder B. [N 11, 49; N 11A, 119a; JG 1a + 1b + 1c; A 33, 1a + b; monogr.] I-1 |
28590 | bijen bewusteloos maken | afsolferen: afsolferen (Tessenderlo), bedompen: bǝdumpǝ (Tessenderlo) | Het bedwelmen van bijen. Om steken te voorkomen bij bijvoorbeeld het verplaatsen van een bijenvolk naar een nieuwe woning, maakt men de bijen bewusteloos met rook, salpeterdamp, nitraat, zwavel of propolis. [N 63, 77a; N 63, 73d; N 63, 77g; JG 1a+1b; JG 2b-5, 9; Ge 37, 157; monogr.] II-6 |
28595 | bijen doden | afsolferen: afsolferen (Tessenderlo), kapotmaken: kǝpotmāʔǝ (Tessenderlo) | Afslachten van een volk door middel van zwavel. Als de imker een volk in zijn geheel wil afslachten, graaft hij een kuil. Daarin legt hij een brandende zwavellap en zet de korf er met gesloten vlieggat bovenop, zodat de bijen verstikken door de zwaveldamp. Eertijds werden de volken op deze manier afgeslacht als men de honing wilde oogsten en men het volk niet geschikt vond voor de overwintering (Gelens 1963, pag. 20). Deze praktijk stuitte op tegenstand en tegenwoordig oogst men de honing zonder nodeloze slachtpartijen. [N 63, 78a; N 63, 77e; JG 1a+1b; JG 2b-5, 9; Ge 37, 208, Ge 37, 211; monogr.] II-6 |