e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
punt van het blad van de zeis punt: pønt (Tessenderlo) De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-3
puntbeitel puntbeitel: pønbãtǝl (Tessenderlo) Puntige, smalle beitel, die wordt gebruikt bij het bewerken van harde metalen. [N 33, 111] II-11
punthamertje kleine hamer: klɛnǝn hǭmǝr (Tessenderlo) Hamertje waarmee men gaatjes in een tegel kan slaan. De kop van het hamertje heeft daartoe doorgaans een kegelvormig, spits toelopend uiteinde. In Q 98 werd voor het maken van gaatjes in een tegel een 'boortje' ('bø̄rkǝ') gebruikt. [N 32, 42c] II-9
puntmuts pinnenmuts: pinnəmøts (Tessenderlo) puntmuts, hoofdkapje dat van achteren spits toeloopt [N 25 (1964)] III-1-3
pupil pupil: pupil (Tessenderlo) Pupil: het donkere gedeelte van het oog dat wijder of nauwer wordt naarmate er meer of minder licht in valt (pupil, kijker, oogappel). [N 106 (2001)] III-1-1
purper paars: peies (Tessenderlo), peijes (Tessenderlo), peijəs (Tessenderlo), ps. omgespeld volgens IPA.  pēͅəs (Tessenderlo), purper: Opm. soms wordt het zo genoemd.  pulleper (Tessenderlo), pulləpər (Tessenderlo), roodpaars: roet peis (Tessenderlo) Hoe heet de kleur, die de overgang vormt tussen rood en blauw; de kleur van de bekleedsels die in de Goede Week over de kruisbeelden worden gehangen? [ZND 38 (1942)] III-3-3
put deuk: dø̄k (Tessenderlo), holte: holtǝ (Tessenderlo) Terugwijkend gedeelte van het metselwerk van een muur. [N 31, 47a] II-9
putgalg putstander: pøtstandər (Tessenderlo) putstander [ZND 32 (1939)] I-7
puthaak putgaar: pøtgēr (Tessenderlo), stok: overgezet naar Puthaak  stok (Tessenderlo) [ZND 32 (1939)] [ZND 32 (1939)] I-7
putzwengel putzwikse: contaminatie van -zwing en -sikse  pøtzwexsi (Tessenderlo), staak: staak (Tessenderlo) [ZND 32 (1939)] I-7