21269 |
rijkdom |
rijkdom:
rɛkdum (K353p Tessenderlo)
|
rijkdom [RND]
III-3-1
|
21597 |
rijke lieden |
rijke lui:
rijke liën (K353p Tessenderlo),
rijke mensen:
rèke miensen (K353p Tessenderlo)
|
Rijke lieden [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
21476 |
rijksveldwachter |
garde (<fr.):
garde (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo,
K353p Tessenderlo),
veldwachter:
veldwachter (K353p Tessenderlo)
|
Hoe zegt men dat iemand door den veldwachter in boete wordt geslagen? Vertaal: "De veldwachter zal hem ... [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
21474 |
rijkswachter |
gendarme (fr.):
ne genderm (K353p Tessenderlo)
|
Gendarm, rijkswachter. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
26478 |
rijn |
rijn:
rę̄n (K353p Tessenderlo)
|
Algemene benaming voor het van vier klauwen voorziene ijzeren kruis in het middengat van de draaiende molensteen dat dient om de draaiïng van het staakijzer op de steen over te brengen. Zie voor de benamingen voor speciale rijntypen de lemmata ɛtweetakrijnɛ, ɛdrietakrijnɛ en ɛbalanceerrijnɛ.' [N O, 15a; A 42A, 20; N D, 18; Sche 45; Vds 84; Jan 122; Coe 100; Grof 120]
II-3
|
26480 |
rijntakgaten |
rijngaten:
[rijn]gǭtǝ (K353p Tessenderlo)
|
De twee, drie of vier in de molensteen uitgekapte gleuven waarin de takken van de rijn zijn vastgespied of ingegoten. Het woorddeel ørijnŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛrijnɛ.' [N O, 18q; Vds 130]
II-3
|
20816 |
rijp |
rijp:
réép (K353p Tessenderlo)
|
rijp [RND]
III-2-3
|
25186 |
rijp, rijmx |
ijzel:
hêz⁄l (K353p Tessenderlo)
|
rijm (rijp, ijzel) [ZND 06 (1924)]
III-4-4
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
boonstaak:
beunstoak (K353p Tessenderlo),
erwtrijs:
etrijs (K353p Tessenderlo),
ɛtrēͅs (K353p Tessenderlo)
|
[ZND 23 (1937)]Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [ZND 06 (1924)]
I-7
|
34643 |
rijtuig |
ressortkar:
rǝsǫu̯ǝrkār (K353p Tessenderlo),
voiture:
vǝtȳr (K353p Tessenderlo),
voiture-tje:
vatȳrkǝ (K353p Tessenderlo)
|
Personenvoertuig, waarbij niet de huifkar bedoeld wordt. Gezien het feit dat het hier om zaken gaat die reeds lang verdwenen zijn, is de verwarring rond de dialecttermen groot. Dit lemma is samengesteld uit de antwoorden op algemene vragen als "hoe noemt u een tweewielig rijtuig" die geen betrekking hebben op een specifieke soort. Ook de meer algemene antwoorden die in N 101 bij de vragen naar bepaalde soorten rijtuigen opgegeven werden, zijn hier verwerkt. De veel voorkomende opgaven "koets" en "sjees", de bekendste vier- en tweewielige rijtuigen, zijn in de betreffende lemmata opgenomen. [N 101, 1-14; N G 51; L 1 a-m; L 28, 24; L 36, 70; LA 288; S 18, 30; Wi 16; monogr]
I-13
|