e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rits bladrits: blatrets (Tessenderlo), bloemenrits: blomǝrets (Tessenderlo), plooirits: pluwǝjrets (Tessenderlo), rits: rets (Tessenderlo) Werktuig met een gutsvormig lemmet, waarmee met een trekkende beweging smalle sneden op de buitenkant van de klomp worden aangebracht. Zie ook afb. 252. De klompenmaker gebruikt meestal verschillende ritsen waarvan het lemmet is aangepast aan het motief dat hij op de klomp wil aanbrengen. [N 97, 113-116; Bakeman 9] II-12
ritsbeitel van de hoefsmid engelse stamper: ɛ̄ŋǝlsǝ stāmpǝr (Tessenderlo) De beitel waarmee men een gleuf maakt in de onderkant van het hoefijzer. Zie ook afb. 225. Meestal wordt als ritsbeitel een stokbeitel gebruikt, een beitel die los aan een steel bevestigd kan worden. In de rits worden op de plaats waar de hoefnagels komen te zitten met een hoefijzerstamper gaten in het metaal gedreven voor de nagelkoppen. Die gaten worden dan vervolgens met behulp van een hoefijzerdoorslag doorgeslagen. [N 33, 362] II-11
ritsen ritsen: retsň (Tessenderlo) De klomp op de kap en rond de klompopening met een rits van versieringen voorzien. Zie ook het volgende lemma. [N 97, 117] II-12
ritssluiting tirette: tǝrɛt (Tessenderlo), tirette (fr.): tərèt (Tessenderlo) Hoe noemt U een ritssluiting? [N 62 (1973)] || Treksluiting, sluitmiddel voor kleppen van kledingstukken, tassen en dergelijke, bestaande uit twee stroken met metalen klauwtjes die door een verschuifbaar plaatje in elkaar gehaakt worden (Van Dale, pag. 2417). [N 62, 63; MW] II-7, III-1-3
rochet schatten: spottende benaming  schatte (Tessenderlo) Het korte witte kleed over de misdienaarstoog [rochet, rökkele?]. [N 96B (1989)] III-3-3
rode aalbes rode bessen: rooj beze (Tessenderlo), sint-jansberen: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4  sint-jansbērə (Tessenderlo), sint-jansbessen: sintjansbeze (Tessenderlo), verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4  sint janzbe:zən (Tessenderlo) aalbes [ZND 01 (1922)] || rode aalbes [ZND 01 (1922)] I-7
rode bosmier brag: braggen (Tessenderlo), bragən (Tessenderlo), rode muurzeiker: rosse muurzaaikers (Tessenderlo) bosmier, (grote) rode ~ [stekkedraoger, brak] [N 26 (1964)] || mier, grote donkere [DC 43 (1968)] || mier, kleine rode — [DC 43 (1968)] III-4-2
rode koe rode koe: rōi̯ [koe] (Tessenderlo) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 124] I-11
rode koe met geheel witte kop witkop: wetkǫp (Tessenderlo) [N 3A, 125a] I-11
rode kool rode kool: roeë koeël (Tessenderlo, ... ), rūi kuələ (Tessenderlo) rode kool [ZND 34 (1940)] || Rode kool (als plant of gewas) [Goossens 1b (1960)], [ZND 34 (1940)] I-7, III-2-3