e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

Gevonden: 5327
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bijmaken bijmaken: bē̜mǭʔǝ (Tessenderlo) Een nieuwe klomp maken voor een paar waarvan er één mislukt is. De goede klomp staat daarbij op de pasbank. [N 97, 63] II-12
bijten bijten: 1a-m  bēīten (Tessenderlo), bēͅʔn (Tessenderlo), bijten (Tessenderlo) bijten [ZND 21 (1936)] III-2-3
bijten van de zaag goed snijden: gu snęjǝ (Tessenderlo) Het soepel door het hout gaan van de zaag. [N 53, 28d-e] II-12
bikbijltje bikhamer: bekhǭmǝr (Tessenderlo), kapmes: kapmęs (Tessenderlo) Tweesnijdend bijltje met kort handvat om oude stenen schoon te kappen. Zie ook afb. 9. Het verwijderen van oude specieresten van metselstenen werd in Q 116 'afbikken' ('āf˱bekǝ') genoemd. [N 30, 15c] II-9
bikkelen bikkelen: bikkele (Tessenderlo), bikkelen (Tessenderlo), biʔəln (Tessenderlo), /  bikkelen (Tessenderlo) / [SND (2006)] || Bikkelen. [Willems (1885)] || Kunt gij bikkelen? (meisjesspel: met de bikkels spelen, met de kootbeentjes, Fr. jouer aux osselets). [ZND 05 (1924)] III-3-2
bil achterbil: axtɛrbel (Tessenderlo), bil: bel (Tessenderlo, ... ), bil (Tessenderlo, ... ) bil (niet de dij, maar het achterdeel) [N 10b (1961)] || Een bil (bats, bil) [N 106 (2001)] || Zie afbeelding 2.38. [JG 1b, 1c; N 8, 32.3, 32.9, 32.10 en 32.11] I-9, III-1-1
billen billen: belǝ (Tessenderlo) Het achterwerk van de koe. [N 3A, 112] I-11
bindtoestel busselbank: bøsǝlbãŋk (Tessenderlo) Toestel waarop men wissen tot schoven samenbindt. Zie ook afb. 262. In Weert (L 289) en Stokkem (L 423) werd het binden met de hand gedaan. [N 40, 34] II-12
binnenbeer binnenbeer: benǝbīr (Tessenderlo) Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.] I-12
binnendekseldeurtje beschutdeur: bǝsxøt˱dø̜jǝr (Tessenderlo) Het deurtje in het binnendeksel waar men de duiven één voor één door naar buiten kan halen of in de mand kan plaatsen. Zie ook afb. 283. [N 40, 91; N 40, 92] II-12